Het getal 316

Houtsnede op de titelpagina van Der gantz Jüdisch glaub

Gematria is een goed ding, maar het kan wel tegen je gebruikt worden. Zo stelde in 1530 de Duitse theoloog Anton Margherita (1492-1542) vast dat de getalswaarde van de zinsnede l’hevel w’rik in onze gebeden (“... want zij [de volkeren] buigen voor ijdelheid en leegte...”) dezelfde is als de getalswaarde van Jesjoe’a, Hebreeuws voor Jezus. Margherita publiceerde deze vondst in een boek getiteld Der gantz Jüdisch glaub (Het gehele joodse geloof), dat ten doel had de joden, door uit te leggen wat ze nu eigenlijk geloofden en praktiseerden, in een kwaad daglicht te stellen. Margheritas gezag in deze materie berustte op het feit dat hij zelf een gesjmadde jood was.


Het gebed waar het hier om gaat is Aleinoe (Ngoleinoe op zijn Hollands) lesjabeiach (Op ons [berust de plicht] om te prijzen). Als u alleen de Hoge Feestdagen houdt, kent u het van moesaf op Rosj Hasjanah en Jom Kippoer, de oorspronkelijke plaats voordat het in de Middeleeuwen aan het slot van alle dagelijkse gebeden werd geplaatst. Dat de zojuist geciteerde zinsnede niet zo bekend klinkt, komt omdat deze, door censuur en zelfcensuur, uit de Asjkenazische siddoeriem verdwenen is. De traditionele melodie die in Amsterdam gezongen wordt is toegesneden op de gezuiverde versie; de oorspronkelijke tekst van Aleinoe kan er niet op gezongen worden. In Königsberg (Oost-Pruisen, thans Rusland) nam de overheid gedurende de 18e eeuw geen enkel risico en stelde een, door de joodse gemeenschap gesalarieerde, Christen-beambte aan om tijdens sjoeldiensten te waken over het uitspreken van de juiste, gecensureerde tekst, een ambt dat tot 1778 voortbestond.
Nu klopt Margheritas gematria niet helemaal: Jesjoe’a = 386 en l’hevel w’rik = 383. Dit was hem uiteraard niet ontgaan, maar geen nood. Omdat de joden de Drieëenheid niet erkennen, verminderen zij Jesjoe’a met 3, zodat het toch uitkomt. Bovendien, stelt Margherita, w’rik alleen heeft een getalswaarde van 316, hetgeen weer overkomt met Jesoe (joed-sin-wav), hetgeen een Hebreeuwse variant van Jezus’ naam zou zijn. Op deze redenering is wel een en ander aan te merken, maar daar staat tegenover dat bewijsvoering niet zo ter zake doet bij stellingen die antisemieten welgevallig zijn. Trouwens, op dit punt in het gebed spuwen de joden in afschuw op de grond, laat Margherita niet na te vermelden, dus hoeveel bewijs verlangt een Christenmens nog meer?

Er is van joodse zijde wel geprobeerd om Margherita en degenen die van de 16e tot en met de 18e eeuw in de Duits sprekende landen zijn beschuldigingen herhaalden (o.a. de apostaten Ernst Ferdinand Hess, Dietrich Schwab en Samuel Friedrich Brenz, de Christen-hebraïsten Johannes Buxtorf, Johann Christoph Wagenseil en Johann Andreas Eisenmenger) tegen te spreken. Er was zelfs een weerwoord dat al ruim honderd jaar ouder was dan Margheritas beschuldigingen, te vinden in R. Jom Tov Lippman Muehlhausens Sefer Nitzachon (ca 1400), waarin deze een zekere Peter, een mesjommed die voorheen Pesach heette, sprekend opvoerde met het verwijt dat w’rik en Jesoe dezelfde gematria hadden (Margherita kwam dus niet echt met een originele vondst). Sefer Nitzachon bestond alleen in manuscript, maar in druk vond R. Jom Tov Lippman navolging in het boek Jüdischer Theriak (Joods tegengif, 1615) van R. Solomon Zwi uit Aufhausen, gericht tegen Brenz’ Jüdischer abgestreifter Schlangenbalg (Joodse afgestroopte slangenhuid, 1614), R. Menasseh ben Israëls Vindiciae Judaeorum (1656) en naderhand, in de tweede helft van de 18e eeuw, Moses Mendelssohns Zufällige Gedanken... über das Gebet ‘Alenu’. Deze apologeten brachten naar voren, dat Aleinoe reeds uit de tijd van Jehosjoea bin Noen stamde, of uit de tijd van Ezra, maar toch zeker van vóór het begin van de gewone jaartelling. Bovendien was de gewraakte passage waar l’hevel w’rik voorkomt een citaat uit Jesaja 30:7, resp. 45:20, uit een context die het gebrek aan vertrouwen in G’d, resp. de afgodendienst der volkeren tot onderwerp heeft. In Aleinoe kwam verder de zinsnede oemosjav jekaro basjamajim mima’al voor (“[die] de zetel van Zijn Majesteit in de hemel daarboven heeft”, in de vertaling van Dasberg), waarin het woord jekaro (Majesteit) eveneens een getalswaarde van 316 heeft - alsof Josjke zich, volgens het Joodse geloof, in de hemel daarboven zou bevinden! Kortom, wat betreft het getal 316 was de joodse gemeenschap zich van geen kwaad bewust.
De Christen-hebraïst Johann Christoph Wagenseil (1633-1705) was niet onder de indruk van dit verweer. De ouderdom van Aleinoe achtte hij onbewezen. Verder wees hij fijntjes op een andere redactie, waarin oemosjav jekaro is vervangen door het getalsmatig neutrale w’chise chevodo, met ongeveer dezelfde betekenis.
Inderdaad hebben een aantal 16e en 17e-eeuwse siddoeriem (die je online kunt raadplegen op de internetpagina’s van de Joodse Nationale en Universiteitsbibliotheek in Jeruzalem) deze redactie. Maar het is een goede joodse eigenschap om dan l’chaf zechoet te zijn, welwillend te oordelen (Pirkei Avot 1:6). Als we willen, kunnen we de wijziging van oemasjav jekaro in w’chise chevodo opvatten als teken dat Peter v/h Pesach, Margherita e.a. ons eerst op de gevoeligheid van woorden met de getalswaarde 316 attent hebben gemaakt. Overigens hebben niet alle Asjkenazische siddoeriem uit de aangeduide periode de gewijzigde tekst. Voorts is heden ten dage deze alleen nog als voetnoot terug te vinden in een enkele uitgave van de siddoer (bijvoorbeeld Feldheims Hirsch Siddur en de Siddoer Vilna), hetgeen erop wijst dat het getal 316 ons eigenlijk onverschillig laat.

Maar hoe zit het met dat spuwen? Dat er op dit punt in Aleinoe op de grond werd gespuwd, blijkt alleen al uit een Jiddische zegswijze. Er koemt tzoem ojssjpehen (hij komt bij het spuwen) betekent dat iemand ergens laat, zoals Aleinoe zich aan het slot van de gebeden bevindt, komt aanzetten. In zijn boek Rabinische Ceremonialgebraüche (Breslau, 1837) wijdt Moses Brück, een pionier van de Reformbeweging in Oostenrijk-Hongarije, een kort hoofdstuk aan het fenomeen (Vom Ausspucken beim Schluszgebete Alenu). Hij keurt het gebruik af als “tadelhaft”, “lächerlich” en “barbarisch”, en wijst erop dat er geen halachische grond voor te vinden is, “niet bij de Rema [R. Mosje Isserlis (1520-1572)] en niet bij de overige acharonim [latere geleerden]”. Integendeel, de rabbijnen zijn er mordicus tegen. Brück citeert hier de Sjeloh hakadosj, R. Jesaja Horowitz (1565-1630), die het een verkeerde gewoonte van “enkele individuen uit het grauw” noemt.
Moses Brück brengt echter niet de Taz (Turei Zahav, R. David Segal, 1586-1667), die zijdelings een opmerking over ons onderwerp maakt, als hij verbod op het spuwen op een wond bespreekt, voorafgaand aan het citeren van een Bijbelvers: “ [...] daarom moet men geen vergelijking maken met [het spuwen van] diegenen die de gewoonte hebben te spuwen voorafgaand aan w’anachnoe kor’im [“en wij buigen”, de volgende passage in Aleinoe], omdat iedereen weet dat daar het spuwen tot verachting van de afgoden van de afgodendienaren is, en het de eer des Hemels is die men daarbij in herinnering brengt.” Net zoals R. Solomon Zwi en R. Menasseh ben Israël op de vóór-Christelijke oorsprong en betekenis van de passage l’hevel w’rik wijzen, brengt de Taz het spuwen in verband met de afkeer van heidense afgodendienst. Kennelijk is hij niet bevreesd, ongelijk de Sjeloh hakadosj, dat er risjes van komt omdat de Christenen het abusievelijk op zichzelf betrekken. Overigens laat de Taz in het midden of het spuwen l’hevel w’rik begeleidt of dat deze zin wordt weggelaten. De hedendaagse Siddoer Vilna (1994), die zich voor de regels voor Aleinoe op o.a. de Taz betrekt, laat echter in dezen geen twijfel bestaan: “Men heeft de gewoonte om te spuwen op het moment dat men w’hem misjtachawim l’hevel w’rik zegt.”

De Siddoer Vilna, onder redactie van R. Jisroel Meir Hirsch, is het gebedenboek van de radicaal-orthodoxe Neturei Karta. Of zij werkelijk op de grond spuwen in hun sjoels, zou ik niet kunnen zeggen. Ik heb wel gezien hoe chassidiem van de Lubavitcher rebbe, in het minjan voor alle gezindten waar ik door de week naar toe ga, niet echt stiekem, maar toch onopvallend, vanachter de hand, tijdens Aleinoe een kloddertje spuug laten vallen dat ze vervolgens met de schoenzool uitpoetsen op de vloertegels. Dat is geen particulier initiatief; het is een minhag die o.a. wordt genoemd in Sefer HaMinhagim, The Book of Chabad-Lubavitch Customs (vertaling Uri Kaploun, New York, 1994). De reden om te spuwen die hier wordt gegeven is dat men geen profijt wil hebben van het speeksel dat zich heeft opgehoopt in de mond tijdens het uitspreken van het zinnetje over de afgodendienst der volkeren (p. 35). Deze volkeren buigen zich overigens, volgens de redactie van de gebeden in de siddoer van Chabad (waar de gewraakte zin wel in staat, althans, ten dele), niet l’hevel w’rik maar l’hevel w’larik, slechts één letter maar dertig punten meer, zodat de gematria helemaal niets meer met Josjke te maken heeft.

Het lijkt erop dat de antichristelijke intenties die Aleinoe zou hebben alleen bestonden in de boosaardige fantasie van Anton Margherita en al die andere apostaten die voor wat voor reden dan ook hun vroegere geloofsgenoten in diskrediet wilden brengen. Dat is echter niet helemaal waar. De boosaardigheid van Margherita c.s. staat buiten kijf - maar in de siddoer van R. Solomon ben Samson uit Worms (11e eeuw) is de volgende aantekening te vinden bij de woorden l’hevel w’rik: “Een verwijzing naar Jesoe, die de volkeren later in dwaling zouden volgen [R. Solomon is eveneens overtuigd van de antieke oorsprong van Aleinoe]. W’rik is de gematria van Jesoe.” Het is echter de vraag hoeveel gewicht je aan deze woorden moet toekennen. Bij mijn weten is de siddoer van R. Solomon pas in 1971 gepubliceerd, op grond van drie handschriften in Budapest, München en Oxford, die niet eens alle drie deze passage hebben.
In verreweg de meeste gedrukte Ashkenazische siddoeriem, vanaf de 16e tot ver in de 20e eeuw, zou de passage met l’hevel w’rik verdwijnen. Of daarmee alle connotaties van deze woorden uit de joodse geest gebannen zouden zijn, is nog maar de vraag. Wat hadden degenen die zich druk maakten over Aleinoe eigenlijk verwacht, met de manier waarop de joden bejegend werden in de landen van Europa - voor zover ze daaruit niet verdreven waren, indien niet gedwongen bekeerd (Engeland, Frankrijk, Spanje, Portugal)? In Aleinoe prijzen wij G’d, “die ons niet als de volken van andere landen gemaakt heeft, ons niet met de andere geslachten op aarde gelijkgesteld heeft, ons deel niet als het hunne, ons lot niet als van het gros van hen” (in de vertaling van Dasberg). Wie in en na de Middeleeuwen deze woorden zei, kwamen niet in de eerste plaats hindoes, boeddhisten of heidense afgodendienaren in gedachten. Aleinoe is echter veel meer dan het afgeven op een ander geloof; het is de dagelijkse bekrachtiging van het geloof in die ene G’d die, hoewel je dat afgaande op hun benarde lot in deze wereld niet zou zeggen, de joden heeft uitverkoren om Hem te dienen. Apostaten als Margherita waren erop uit zich te verbeteren, zo niet in materiële zin (meestal een teleurstelling, volgens historica Elisheva Carlebach: bekering leverde vaak niet meer dan een bedelvergunning op), dan wel in metafysische zin. Aleinoe ontkende niet alleen het succes, maar zelfs de mogelijkheid van dit laatste. Daarom zat uitgerekend dit gebed ze zo dwars.

Enkele voetnoten:

Sefer Nitzachon: De Christelijke theoloog Theodor Hackspann bezorgde een editie van twijfelachtige kwaliteit, gedrukt in het judenreine Neurenberg in 1644, ten gerieve van Christen-polemisten.

vertaling van Dasberg: Siach Jitschak (...), De geordende gebeden voor het gehele jaar, Nederlandse vertaling door Jitschak Dasberg, Amsterdam, 1986, p. 73.

Wagenseil: J. Chr. Wagenseil, Benachrichtigung (...) worinnen (...) IV. Bericht von dem Jüdischen Gebeth Alenu, Leipzig, 1705

R. Solomon ben Samson: M. Hershler, Siddur of R. Solomon ben Samson of Garmaise, including the Siddur of the Haside Ashkenaz, Jeruzalem, 1971, p. 124-125 (Hebreews).

Elisheva Carlebach: E. Carlebach, Divided Souls, Converts from Judaism in Germany, 1500-1750, New Haven/London, 2001

Nuttige links:
http://sammlungen.ub.uni-frankfurt.de/judaica/nav/index/all
http://www.jnul.huji.ac.il/eng/digibook.html
http://hebrewbooks.org/

2 opmerkingen:

Paul zei

Interessant stuk! Dank. Gaat u anders eens op onderzoek uit bij Neturei Karta in Mea Shearim.

Paul zei

Gaat u anders eens op onderzoek uit bij de Neturei Karta in Mea Shearim! Ben erg benieuwd of ook zij deze minhag volgen. En waarom zo "onder de radar" bij de Lubavitchers?

Erg leuke stukken op deze blog trouwens.