Omdat mijn vrouw ze indertijd zelf op Rosj Pina, de
Joodse lagere school, had geleerd, kon zij me de grondbeginselen van het modern
Hebreeuws bijbrengen. Als geheugensteun had ze een poster boven de haard
gehangen met daarop de letters van het Hebreeuwse alfabet, verwerkt in leuke
tekeningetjes(1). Verder gaf ze mij het leerboekje voor volwassen beginners Chamesj-meot
milim (Vijfhonderd woorden, een uitgave uit 1963), dat nog van haar
vader was geweest. Dat was allemaal in de jaren tachtig. We zijn in die tijd
twee keer naar Israël geweest, maar ik kan me niet herinneren of die
vijfhonderd woorden, of wat ik daarvan onthouden had, me toen van pas zijn
gekomen.
In het begin van de jaren negentig begon ik mij opnieuw in
het Hebreeuws te verdiepen, maar nu het Bijbels Hebreeuws van – uiteraard – de
Bijbel en van de siddoer, het gebedenboek. De taalstudie stond nu niet
voorop, maar het leren. Ik cursiveer het woord hier, vanwege de
specifieke Joodse connotatie. Leren staat in Hartog Beems Resten van
een taal (2e druk, 1975) in een lijstje “Nederlandse woorden in Joodse
omgeving”, met de betekenis “Bijbel en commentaren bestuderen” (p. 150). Leren
doe je uit een boek – daar is het tenslotte om begonnen –, maar dat toch bij
voorkeur samen met een ander. Ik had het geluk dat ik gedurende een aantal
jaren leerde met – hoewel ik hier beter kan zeggen dat ik leerde van – iemand
met een grote kennis van het Jodendom en bedreven in het Hebreeuws. Mijn chawroese
(degene met wie je leert, een betekenis die Beem vreemd genoeg niet
vermeldt) sprak mij er dikwijls op aan dat ik de uitspraak van het moderne
Hebreeuws hanteerde. Ik meende dat daar niets mis mee was, zo had ik het
tenslotte van mijn vrouw geleerd en geoefend met Chamesj-meot milim. Hij
maakte zich echter sterk voor het handhaven van de traditionele Amsterdamse
gebruiken, de zogenaamde minhag ha-makom, waaronder de traditionele
uitspraak van het Hebreeuws valt, zoals in Nederland gebezigd. Daarin is makóm
trouwens mókem.
Ik liet mij tenslotte overtuigen en begon mij te bekwamen in
de Nederlandse uitspraak van het Hebreeuws, volgens de regels zoals weergegeven
in Aresjes sefosajim, Gebeden der Israëlieten voor het geheele jaar met
Nederlandsche gebruiksaanwijzing(2). Tegen de tijd dat wij op alijah
gingen, zat deze uitspraak er bij mij beter in dan ooit de modern-Hebreeuwse.
Dat deze vaardigheid mij niet van dienst zou zijn bij een vlotte conversatie in
Israël, daarvoor was ik al gewaarschuwd. Ik zat een keer naast een Israëli
tijdens een gezamenlijke derde sjabbos-maaltijd in het Amsterdamse Cheider. Zoals
te doen gebruikelijk bij de derde maaltijd, hief één van de heren aan tafel,
een uit Antwerpen afkomstige, maar nu Amstelveense chassid, een
godsdienstig lied aan. Toen hij enkele coupletten gevorderd was, vroeg de
Israëli mij: “Is dat nou Jiddisch?” Wat de zanger ten gehore bracht, was niet
volgens de Nederlandse, maar volgens de van oorsprong traditionele, Oekraïense
uitspraak – het was niettemin Hebreeuws.
Modern Hebreeuws heeft het voordeel dat het niemands
traditionele uitspraak is. Het bevat geen reeksen klinkers (waaronder ou
of oi, ei en ai) waarmee Sefardim moeite mee zouden kunnen
hebben (de meest voorkomende klinker is a, soms een heel stel achter
elkaar) en geen medeklinkers die Asjkenazim niet uit kunnen spreken (zoals een
diep in de keel tot klinken gebrachte ajin en chet). Omdat ze zo’n
hekel hadden aan de Jiddisch sprekende diaspora die zij achter zich gelaten
hadden, kozen de seculiere pioniers van de modern-Hebreeuwse spreektaal in het
toenmalige Palestina indertijd, nog vóór de Eerste Wereldoorlog, voor de
Sefardische uitspraak, althans dat dachten ze. Toegegeven, de Syrische variant
van de Sefardische uitspraak leek er nog het meest op – maar het was in feite
de voor iedereen toegankelijke, openbare lagere uitspraak(3).
Niettemin heb ik er moeite mee. Ik leg de klemtoon vaak
verkeerd en laat ook al eens een sav vallen als het een tav moet
zijn. Misschien moet ik de Amsterdamse uitspraak weer afleren, die tenslotte in
de plaats waar ik nu woon niet de minhag hamokem is. Waarom heb ik dat
trouwens niet al lang gedaan? Welnu, dat heeft te maken met het karakter van
mijn woonplaats, Beitar Illit.
Beitar Illit is een gemeente ter grootte van Bussum, maar wat
meteen opvalt is het grote aantal kinderen en het feit dat iedereen Joods is.
Iedereen is ook orthodox, op zijn minst in theorie. Je zou verwachten dat er,
met zoveel gelovigen, een paar hele grote synagogen staan, misschien niet van
het formaat van de Grote Synagoge van de Belzer chassidim in Jeruzalem
(6000 plaatsen, een wereldrecord; je zal er maar opgeroepen worden, terwijl je
net helemaal achterin gezellig zit te smoezen), maar toch niet onderdoend voor
bijvoorbeeld de Synagogue de la Paix in Straatsburg (1600 plaatsen). In
werkelijkheid zijn er meer dan 120 sjoels, variërend van tamelijk ruim (zo’n
300 plaatsen) tot zeer klein (hooguit 15), sommige gebouwd in steen en beton,
maar de meeste uit lichte materialen opgetrokken noodgebouwtjes. Dat komt omdat
men hier graag zijn eigen bedoeninkje heeft, niet alleen de Rachmastrivker,
Sadigorer, Asjlager, Lelover, Erlauer en nog een stel andere soorten chassidim,
maar ook Sefardim, Litvaks en Jemenieten van diverse schakering. Zelf ben ik
één van de oprichters van een Jekkische sjoel, want die bestond nog
niet. Ik verwacht nog verdere groei: er zijn vele tientallen andere
chassidische stromingen die nog niet zijn vertegenwoordigd. Onder deze omstandigheden
kun je één minhag hamokem wel vergeten.
Ook niet vertegenwoordigd in Beitar Illit zijn Asjkenazim van
nationaal-religieuze overtuiging, anders bekend als religieuze zionisten (of
als kipot s’roegot, “gehaakte keppels”), althans niet met een substantieel
aantal en al helemaal niet met een eigen sjoel. Ik ben buiten mijn woonplaats
her en der bij nationaal-religieuze sjoeldiensten geweest, waarbij ik kon
constateren dat de uitspraak van de gebeden en van het laajenen (het
voorlezen uit de Torah) die van het modern Hebreeuws was. Ik weet niet waar
deze inlichting vandaan komt, maar ik heb op een webpagina van Wikipedia
gelezen dat in de tijd dat deze stroming vorm kreeg, onder het Brits Mandaat en
in de eerste jaren van de Staat, Asjkenazische religieuze zionisten van mening
waren dat dát de minhag hamakom voor het hele land was, d.w.z. minhag
Erets Jisraëel. Om dezelfde reden zouden zij zich houden aan de noesach
Sefarad, de ook bij de meeste chassidim in zwang zijnde ritus in het gebed,
die veel van de bewoordingen van het, laten we zeggen, échte Sefardische
gebedenboek bevat. Ik vermoed dat er ook nog iets anders in het spel was.
Religieuze zionisten waren niet op alijah gekomen om hier het religieuze
leven van de Diaspora te reproduceren, zoals in feite in de vrome buurten van
Jeruzalem, in Beitar Illit en elders wel het geval is, maar om voorwaarts te
gaan met nieuw elan(4). Dat plaatst ze wereldbeschouwelijk dichter bij de
seculiere zionisten, ook al waren en zijn ze wel degelijk orthodox, dan bij de
inwoners van Beitar Illit en al die anderen die doorgaans worden aangemerkt als
“ultraorthodox”. De ultraorthodoxen vinden trouwens religieus zionisme als
zodanig kroemme dajes (kromme denkbeelden).
Zo komt het dat in de sjoels van Beitar Illit, behalve bij de
Sefardim, niet de modern-Hebreeuwse, maar de in de betreffende sjoel van
toepassing zijnde, traditionele uitspraak wordt gebezigd. Nu ben ik chossid
noch litvak, pojlnisjer noch galitsjaner – maar in mijn Jekkische
sjoel komt de traditionele Nederlandse uitspraak goed tot haar recht.
Bovendien is het leuk om te doen. Toen mijn dochter Shulamith
nog op de middelbare school zat, bracht zij eens een stuk of vijf, zes
klasgenoten mee voor sjabbos, allemaal Sefardische tienermeisjes. Toen ik op
vrijdagavond kiddoesj maakte, leidde dat tot de ongegeneerde hilariteit waar ik
al op gerekend had. Zoiets hadden ze nog niet eerder gehoord. Ik had dan ook de
klinkers ou en ei, de sav en, niet te vergeten, de ngajin
met nadruk gearticuleerd.
1 Aan die poster hadden wij het
te danken dat we kennis maakten met de enige Joodse schoorsteenveger van
Amsterdam, die dat waarschijnlijk voor zich had gehouden en gewoon zijn werk
had gedaan, als hij die letters niet had gezien.
2 22e druk, Amsterdam, 1937. De
23e druk, 1960, is een ongewijzigde fotomechanische herdruk, met een nieuw
voorwoord.
3 Zie over de keuze van de
Sefardische uitspraak het hoofdstuk “Ashkenazi or Sephardi Dialect” in Benjamin
Harshav, Language in Time of Revolution, Berkeley, 1993, pp. 153-166.
4 Deze trend zette zich ook
buiten Israël voort, waar bijvoorbeeld het N.I.K. de modern-Hebreeuwse
uitspraak adopteerde, getuige de 24e druk (Amsterdam, 1972) van inmiddels Aresjet
sefatajim, waarin de Nederlandse gebruiksaanwijzing “thans naar de ‘Iwriet
uitspraak getranscribeerd” is. Uitgerekend deze transcriptie is gebruikt in de
Nederlandse vertaling van Jehoeda Brilleman’s Minhagee Amsterdam (Amsterdam,
2007), hoewel één van de minhagim luidt: “1.4.2 De letter ajin wordt
uitgesproken als een ng, zoals in ons woordje tong” (p. 79).
Voorbeeld van de Nederlandse gebruiksaanwijzing in de uitgaven van Aresjes sefosajim van 1937 en 1960 |
Dezelfde gebruiksaanwijzing in de uitgave van 1972 |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten