Ik heb thuis een boek op de plank getiteld The Destruction of Art.[1] Dat is geen handleiding, maar een geleerd werk van kunsthistoricus Dario Gamboni, waarin deze diverse vormen van het slopen van het kunstwerken bespreekt, met hun oorzaak en gevolg. Gamboni legt een zeker begrip aan de dag voor het aanrichten van grotere en kleinere vernielingen aan hedendaagse beeldhouwwerken langs de openbare weg. Of liever, op de openbare weg, voor de voeten en in het gezichtsveld van mensen die niet om die sculptuur gevraagd hebben en het niet noodzakelijkerwijs waarderen dat deze er nu toch staat.
Ik dacht: ik deel wel dat begrip voor de drijfveren van dit
onwillige kunstpubliek, maar je moet er toch met je poten van afblijven. Ik heb
zelf ook niet meer zoveel geduld als vroeger voor de hedendaagse kunst, en
naargelang deze meer geassembleerd is, meer geïnstalleerd en in grotere mate
conceptueel, is dat geduld kleiner. Maar zou ik mij onder dekking van het
duister met hamer, zaag en koevoet vergrijpen aan een kunstwerk dat mij niet
bevalt?
Toen herinnerde ik mij de afgebrande reus op de Dam. Dat was
een standbeeld, uitgevoerd in kunststof over een stalen skelet, dat een reus
voorstelde, geen akelige, zoals de Wim-wam-reus, maar een welwillende reus met
een vriendelijke gelaatsuitdrukking. De reus was 15 meter hoog, op ware
grootte, als het ware, en stond gedurende een aantal weken in de lente en zomer
van 1978 op de Dam, met de rug naar het Koninklijk Paleis, kennelijk meer voor
het volk dan voor de koningin bedoeld. Als Jeff Koons die reus nu had neergezet
– maar neen, het was de winkeliersvereniging van de Kalverstraat en de
Nieuwendijk, onder het motto Amsterdam reuzestad. Meer dan later Koons
zou doen (die was toen nog jong en nog niet beroemd), stelde deze reus de kunst
ter discussie, in het bijzonder de goede smaak. Waar was de Welstandscommissie
toen Amsterdam deze nodig had?
Ik heb niet zelf de fatale lucifer afgestreken, maar degene
die dat wel deed, in de vroege ochtend van zondag 16 juli 1978, bewees daarmee,
vond ik toen, Amsterdam een grote dienst. Nu wist ik indertijd niet dat de reus
korte tijd later evengoed van de Dam verdwenen zou zijn, na afloop van de
winkeliersactie waarvan hij deel uitmaakte, noch dat het plaatsje Montfoort
belangstelling had getoond voor de overname van een tweedehands reus, om een
plaatselijk jubileum op te sieren. Maar zelfs als ik dat wel had geweten – ik
stemde niet alleen in met het resultaat van de brandstichting, maar ook met de
actie zelf. En ik moet toegeven: dat doe ik, ergens diep in mijn hart, nog
steeds.
Wat is nu verschil – niet qua smaak, maar qua mentaliteit –
met bijvoorbeeld het uit de grond rukken door buurtbewoners van delen van een
omvangrijk kunstwerk van Evert Strobos, in Apeldoorn in 1983? Gamboni bespreekt
deze gebeurtenis in zijn boek (p. 187, met afbeelding), maar het geval van de
reus laat hij onvermeld. Ten onrechte, naar mijn mening, want er is eigenlijk
geen verschil.
[1] Dario Gamboni, The
Destruction of Art: Iconoclasm and Vandalism since the French Revolution,
New Haven/London, 1997. Bij de oorspronkelijke Britse uitgever is het boek nog
op voorraad. Ik weet niet of dat een bijgewerkte en vermeerderde uitgave is.
Het kapotmaken van kunst – vernieling in het algemeen – is immers sinds 1997
gestaag doorgegaan.
uit de ochtendkrant van maandag 17 juli 1978 |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten