Reve in Israel

Laat een puinbak onder je raam zetten en wees verder niet sentimenteel.
Dat had ik indertijd een vriend aangeraden. Maar toen we zelf op alijah gingen, konden we van heel wat rommel moeilijk afscheid nemen. Andere dingen gingen echter zonder pardon de deur uit, waaronder alle boeken van Gerard Reve die we in ons bezit hadden.
Alijah betekent zoiets als bestijging, beklimming, maar dan niet in de zin die Reve daaraan gegeven zou hebben. Alijah is een opgang in letterlijke betekenis, bijvoorbeeld als je een alijah krijgt in sjoel. Wie wordt ópgeroepen voor de Torah dient zich te vervoegen aan de bimah, de enigszins schuine tafel waarop de Torah ligt opengerold. Deze bimah nu staat vaak op een podium, twee, drie treedjes van de grond. Het is een totum-pro-parte, want genoemde tafel heet nog steeds bimah (letterlijk: podium, verhoging) wanneer deze gewoon op de grond staat, zoals in de vele armeluissjoeltjes hier in Israël, met plastic tuinstoelen als meubilair, maar ook zoals in de CIZ-sjoel, sjoel Amstelveen en die van het Cheider.

Ook alijah in de betekenis van emigratie naar Israël is een tocht omhoog, want Israël, leert de Talmoed, ligt het hoogst van alle landen. Dit kan men het best uitleggen aan iemand die “Nepal” sputtert door een sinaasappel te nemen, bij voorkeur een navelsinaasappel, die te draaien totdat de navel bovenop ligt en te zeggen: “Kijk, dit is Israël.” Het gaat hier trouwens niet om aardrijkskundige feitjes, maar om spirituele waarheden. Alijah dient een spiritueel stijgen te zijn, sjteigen in jiddisjkeit. Serieuze christenen, l’havdil, noemen zoiets, vreemd genoeg, verdieping van het geloof. In ieder geval, in dit proces was geen plaats voor de boeken van Gerard Reve, die tenslotte een toffelemoon was. En van de in Reves boeken tot in detail beschreven zeden en gewoonten, wat zouden onze kinderen, alle vier keurige Cheider-meisjes, daar wel niet van denken, als ze zich eenmaal zouden gaan verdiepen in de Nederlandse literatuur?

Het zijn nog steeds keurige meisjes, nu ruim zeven jaar na onze alijah. Ze spreken nog steeds Nederlands, vrijwel uitsluitend met ons, hun ouders. Onder elkaar spreken ze een wisselend mengsel van Nederlands, Engels en Hebreeuws; met anderen Engels of Hebreeuws. Ze lezen vrome, joodse boeken met een opheffende boodschap, maar ook gojse, althans seculiere boeken in het Engels of het Hebreeuws, maar slechts zelden een boek in het Nederlands, en al helemaal geen Nederlandse literatuur. Nu hebben we ook niet zoveel keus. Samen met de boeken van Reve zijn er heel wat andere de deur uit gegaan. Er komt ook nauwelijks iets bij. Je ziet hier eenvoudigweg geen Nederlandse boeken die je door hun omslag of pakkende flaptekst tot aanschaf zouden kunnen verleiden. Ook in de tweedehandsboekenzaken (waarvan er hier trouwens veel minder zijn dan in Nederland, hoewel er grote hoeveelheden boeken onder de mensen zijn) worden geen Nederlandse boeken aangeboden. Wie zou ze moeten kopen? Een paar jaar geleden heb ik niettemin een stel Nederlandse boeken verworven, waaronder drie van Karel van het Reve, een cadeau van een vriend die ze in Jeruzalem bij het vuilnisvat had gevonden. Het is het lot, mag je aannemen, van de meeste Nederlandse boeken die ooit mee naar Israël zijn gekomen, op het moment dat ze loskomen, zoals dat heet. En zo gaat het niet alleen met Nederlandse boeken. Ook de bibliotheek van oom Zwi, verre familie van mijn vrouw die in 1935 uit Duitsland was gekomen en in 1995 overleed, ging voor een groot deel met de vuilnisman mee.
Als mijn dochters toch nog behoefte krijgen aan Nederlandse literatuur, kan ik ze niet veel meer bieden dan het verzamelde werk van Elsschot in één band, de verhalen van Nescio, de drie Karels van het Reve, twee bundels met krantenstukjes van Jacob Israël de Haan over dit land, een boek van Leon de Winter dat zich hier afspeelt, en nog wat kleingoed. En de briefwisseling van Gerard Reve en Simon Carmiggelt.

Het gaat hier niet om het boek Brieven aan Simon C. uit 1981. Zoals gezegd, we hebben geen boeken van Reve meer. Ik bedoel de brieven zelf, keurig op volgorde in een map, die van Reve aan Carmiggelt én die van Carmiggelt aan Reve. De laatste kwamen ter veiling in 1990, de door Reve geschreven brieven in 1991. Niet dat ik de koper was – chas we-sjalom (G’d beware) dat ik fenomenale bedragen zou uitgeven aan beschreven papier. De brieven van Carmiggelt gingen weg voor fl. 6000 plus 20% opgeld; die van Reve werden opgehouden voor fl. 35.000. (Een enkele handgeschreven brief van Reve deed gemiddeld fl. 100 op de veiling, begin jaren negentig; de inbrenger, een broodschrijver uit een kleine provinciestad, was te gretig en wilde gemiddeld bijna fl. 300). De brieven die ik bezit zijn fotokopieën. Ik was in de gelegenheid zowel de ene als de andere partij brieven te kopiëren, toen ik bij het betreffende veilingbedrijf werkzaam was.
Het oorspronkelijke idee was om een paar fotokopieën te maken, teneinde bij het beschrijven van de brieven voor de catalogus niet telkens de originelen te hoeven beroeren of bloot te stellen aan lekkende pennen en omvallende bekers koffie. Maar omdat de brieven van Carmiggelt, in tegenstelling tot die van Reve, nooit waren uitgegeven en ook wel niet zouden worden, was de verleiding te groot om ze niet allemaal te kopiëren en de kopieën mee naar huis te nemen. Het handschrift van Reve heeft naar mijn mening (maar ik ben daarin geen deskundige) een verneukeratief-zeikerige kwaliteit die goed past bij de inhoud van het geschrevene, en die je mist als je dezelfde brieven in drukletters ziet. Daarom gingen ze ook onder het kopieerapparaat. Ter verdediging van mijzelf wil ik aanvoeren dat ik de fotokopieën wel degelijk heb gebruikt voor het beschrijven van de brieven in de veilingcatalogus. Die van Reve prees ik aan als “stylistically superb”. Nu hoort u het eens van een veilingmedewerker!



Toen we onze spullen inpakten voor de verhuizing naar Israël, zat ik met deze stapel fotokopieën in mijn maag. Ik wilde ze niet mee, om dezelfde reden als de boeken van Reve. Nu had ik alle boeken die ik kwijt wilde, al verkocht via dezelfde boekenveiling, waarvoor ik op dat moment nog werkte. Ik vreesde echter dat ik mijn eigendomsrecht op de fotokopieën, die ik op het fotokopieerapparaat van het bedrijf had gemaakt, niet goed zou kunnen verklaren. Het was ook niet gepast om ze aan te bieden aan een gespecialiseerd antiquaar als bijvoorbeeld Piet van Winden van de firma Aioloz, want het waren tenslotte kopieën van iets dat niet van mij was. En weggooien was in dit geval toch echt zonde.


Papier gaat langer mee dan mensen, zelfs als het gemaakt is van gemalen waaibomenhout waarop zure regen gevallen is, als je het maar zorgvuldig bewaart. Dat doe ik ook met de gefotokopieerde correspondentie tussen Reve en Carmiggelt. Al zijn het niet de echte brieven, het is toch een uniek bezit. Er is waarschijnlijk niemand anders in Israël die zoiets heeft, en zeker niemand bij mij in de straat. Maar hoe zal het in de toekomst gaan? Als, na 120 jaar b’ezras Hashem (met G’ds hulp) onze dochters en andere erven de aangekoekte troep van een mensenleven moeten opruimen, gaat het restant Nederlandse boeken naar het oud vuil. Zo is dat nu eenmaal. En wat voor de boeken geldt, geldt des te meer voor een stapeltje fotokopieën.

(2008)


Geen opmerkingen: