Een reisje naar Kassel

Ik vond laatst tussen mijn papieren het originele typescript van het hiernavolgende stukje. Ik schreef het in 1982, naar aanleiding van de zevende documenta. De erin genoemde Joseph Beuys (1921-1986) was toen een heel beroemd kunstenaar, die iets met eiken deed.

Mijn stukje is indertijd geplaatst in een tijdschrift dat verscheen op het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Dat blad heette De Heilstaat. Het was in de plaats gekomen van Op weg naar de heilstaat? Wat die namen te betekenen hadden – ik bedoel, als naam voor een blad met mededelingen en artikelen over kunst en kunstgeschiedenis, hoe links dan ook –, kan ik me niet herinneren. Het was niet zo’n prestatie om het geplaatst te krijgen, want ik zat toen zelf in de redactie. Niet alleen dat: ik stond ook zelf aan de stencilmachine, om het geschreven woord, dat van mij en anderen, te vermenigvuldigen. De stencilmachine van het Kunsthistorisch Instituut werd weliswaar elektrisch aangedreven (in de kelder stond nog een oude, met een zwengel), maar iemand moest wel het stencil op de rol aanbrengen (voorzichtig, voorzichtig, zonder scheuren en rimpels), op tijd inkten, zorgen voor de invoer van genoeg papier, en iets doen als het ding vastliep. Iemand anders tikte de kopij uit en wel op een IBM, waarbij ze de beschikking had over twee bolletjes – een luxe die de vele cursiveringen in mijn stukje verklaart. Sommige lezers hebben misschien nu al een historisch woordenboek nodig, en ik ben nog niet klaar.

Het Kunsthistorisch Instituut bezat ook een apparaat dat brandstencils kon maken, zodat onze typiste op gewoon papier te werk kon gaan en wij tevens in staat waren om eenvoudige, contrastrijke illustraties toe te voegen. Een uitgetikte bladzijde (al dan niet met opgeplakte afbeelding) moest je dan op de cilinder van het brandstencilapparaat bevestigen, met een blanco brandstencil ernaast. In vele omwentelingen las het apparaat met een klein, elektronisch oog af wat er stond en brandde dat tegelijkertijd met een heet, elektronisch vingertje in op het stencil. Dat was een proces dat enige minuten duurde en gepaard ging met de ontwikkeling van giftige dampen, zodat er ook een afzuiger in werking stond.

Tikken op gewoon papier was een hele verbetering. Als je direct op een gewoon stencil tikte en je maakte een tikfout, had je weliswaar het “potje rood” (een dikke rode vloeistof waarmee je de in het stencil doorgeslagen vorm van de foutieve letter kon dichtsmeren; als het was opgedroogd, kon je vervolgens de goede letter tikken), maar het kwam nooit meer helemaal goed, althans niet zo goed als een met TippEx® herstelde fout (of had zo’n IBM nu een correctielint?). 

Wat is nu de aanleiding om mijn stukje over Kassel op dit weblog te zetten? Die is er niet, behalve het feit dat het zo gemakkelijk kan. Ik had alleen maar het typescript hoeven scannen met mijn flatbed scanner (die ook negatieven kan scannen, zoals dat van de foto bij dit stukje), of – nog gemakkelijker – er even een digitaal fotootje van hoeven maken. Maar omdat ik het een beetje wilde redigeren, heb ik het nog even door de schrijfmachine gehaald, bij wijze van spreken dan.  

 

Kassel (215.000 inwoners) – als stad stelt het niet zoveel voor. Aan de grootte van het centrum van deze Duitse provincieplaats ligt dat overigens niet; je moet nog een heel eind lopen om een aardig café te vinden voor je een pilsener bier (Gasthof Zum Postillon). Niettemin bezit Kassel een straat – de Wilhelmshöhe Allee – die zich althans qua lengte kan meten een kanjer als de Nevskij Prospekt in Leningrad. Over welke van de twee de fraaiste straat is valt te twisten, maar het staat vast dat de Wilhelmshöhe Allee een grandioze afsluiting heeft. Aan het perspectivische einde ervan (het asfalt buigt reeds eerder naar rechts) prijkt namelijk, op de Wilhelmshöhe, het gelijknamige keurvorstelijke lustslot, met daarachter, nog hoger gelegen, en in dezelfde as, de Kaskaden en het Oktogon met de Hercules. 

Door de week staan de Kaskaden zo droog als de keel van een documenta-bezoeker bij het verlaten van het museum, maar op zondagmiddag worden de kranen van deze waterpartij wijd opengesteld. Het is een enorm geheel (150 m lang, 48 m hoog) van watervallen en fonteinen dat de Bedriegertjes definitief als schraal bedrog ontmaskert. Op deze attractie nu concentreert zich, op zo’n zondagmiddag, het kunstgenot van grote aantallen gewone Kasselenaren.

Minder druk bezocht, maar te nadrukkelijk aanwezig om niet te worden opgemerkt, is het Oktogon. Het betreft hier een nogal onpraktisch, maar in de Polyglott Reiseführer als “decoratief” omschreven reuzenslot (1701-1718, architect G.F. Guerniero). De afmetingen zijn er dan ook naar: het gebouw zelf is 28,5 m hoog, welke hoogte wordt vermeerderd met een piramidale toren van 30 m, met daar bovenop nogmaals een kolossaal Hercules-beeld van meer dan 9 m. Deze Hercules, een kopie van de Hercules Farnese te Napels, kijkt uit over de volle lengte van de Wilhelmshöhe Allee, aan welker andere einde, in menig opzicht ver weg, zich de terreinen en opstallen van de documenta bevinden – maar daarover straks.

In verhouding tot de grote aantallen bezoekers van de Kaskaden, nemen slechts weinigen de moeite om deze grimmige burcht te betreden. Dat zijn dan voornamelijk Nederlandse liefhebbers van de hedendaagse kunst (je komt in Kassel veel bekenden tegen), die uit zijn op een huivering. Het Oktogon was immers hét specimen van Teutoonse megalomanie, totdat de omstreden kunstenaar Albert Speer zich en zijn talenten in dienst stelde van het Duitse volk? Het Museumjournaal (no. 3, 1982) sprak onlangs, min of meer in verband met de documenta, over Deutsche Angst. Angst vor Deutschland, zal je bedoelen, of liever: het verlangen naar die angst – lekker griezelen.

Hoe dan ook, Kassel is wel een omweg waard, en, als de documenta er is, de reis (om in de termen van de Guide Michelin te spreken, die Kassel overigens slechts één ster uitkeert: “interessant”).




Wat valt er over die documenta te zeggen? Wellicht niets. Het motto van documenta 7 (in grote letters te lezen op het fries van het Fredericianum en afgedrukt op het papieren bandje dat de twee delen van de catalogus bijeenhoudt) luidt immers: Viele farbige Dingen nebeneinander angeordnet bilden eine Reihe vieler farbiger Dingen?

Nochtans willen de makers van deze tentoonstelling een dialoog doen weerklinken tussen de verschillende opgestelde kunstwerken. Wat je ziet is echter dat een keur van internationale artiesten op verschillende wijze verschillende materialen in verschillende kleuren verwerkt, met verschillend resultaat. Eenieder is non-conformist, net als alle anderen – zo zou je, omwille van de argumentatie voorbijgaand aan alle persoonlijke kwaliteiten, de manier kunnen omschrijven waarop hedendaagse kunstenaars op elkaar reageren, en zich van een eigen plekje in de kunstgeschiedenis verzekeren. Maar van een dialoog is weinig te zien.

Waar beeldende middelen blijkbaar ontoereikend zijn, schiet de taal te hulp. Plaatselijke Kunstsachverständigen zijn bij de documenta beschikbaar om groepen geïnteresseerden uit te leggen, wat tegenover elkaar opgehangen schilderijen elkaar te vertellen hadden. Ons eigen Openbaar Kunstbezit verzorgt reizen naar de documenta, met inbegrip van deskundige begeleiding.

Het lijkt het noodlot van de hedendaagse kunst te zijn, dat deze behoefte heeft aan uitleg, begeleiding, discussie, kortom aan taal. Weliswaar biedt de documenta gelegenheid om van de tentoongestelde kunst te genieten als een reeks gekleurde dingen. Maar een dergelijke, argeloze wijze van kijken gaat voorbij aan de opzet van de tentoonstelling (in weerwil van het eigen motto), én aan de pretenties van menig kunstenaar, die deze – hoe kan het anders – vervat in uitspraken over of veelzeggende titels voor zijn of haar werk. Zelfs een uitspraak als “ik rotzooi maar wat aan”, of een bordje “zonder titel” nopen de adequaat reagerende kunstbeschouwer tot nadenken en discussie. Dan kun je nagaan wat Joseph Beuys weet los te maken, met zijn tamtam in de media.

Zo kan men in de Neue Galerie, waar het een en ander van Beuys te zien is, dan ook onmiddellijk nota nemen van reacties op zijn werk. Ik vond er aantal opgetekend op de deur van het herentoilet. Hieronder een selectie, waarbij de Nederlandse bijdrage aan de kunstdiscussie opvalt:

Von Beuys nichts Neuys

Beuys ga naar heuys

Beuys is niet pleuys

De Documenta vergaat met man en beuys

Beuys: de eik eruit, de beuk erin

Op de muur van het toilet stond de verzuchting: Bier statt Beuys.

Er stond ook nog iets boven de deur: Ich scheisse der Kunst zuliebe. Beuys zelf?

Geen opmerkingen: