Pelikanen overal (deel 3)

Klik hier voor deel 1 en hier voor deel 2

Hoe was deze vergissing tot stand gekomen? J.S. da Silva Rosa was van mening dat van afgesleten koperplaten gedrukte ketoeboth-formulieren verwarring hadden gesticht tussen feniks en pelikaan: “de vlammen, die onduidelijk zijn afgedrukt, geleken zeer veel op jonge vogels en zoo kan dan (daar een jongen-voedende Feniks natuurlijk niet bestaanbaar is) het Pelikaan-symbool in de plaats zijn gekomen.” Ook Sigmund Seeligmann (1873-1940), de oprichter van het Genootschap voor de Joodsche Wetenschap in Nederland, was overtuigd van een vergissing, die volgens hem te maken had met de pelikaan met jongen die voorkwam in de in houtsnede uitgevoerde titelversiering van een drietal uitgaven van Menasseh ben Israël, o.a. een choemasj (Pentateuch) uit 1631. “Later heeft men dezen pelikaan voor den denkbeeldigen phoenix gehouden, de houtresten en de asch voor de jongen of omgekeerd,” aldus Seeligmann. Maar het oorspronkelijk, het juiste symbool van de Portugezen was de feniks. “Uitgesloten is het, dat in dien tijd een Joodsche Gemeenschap, die de Katholieke gedachtensfeer juist wilde verlaten, een zuiver roomsch symbool zou hebben gekozen.”

Het lijkt me dat hier wel wat op valt af te dingen. De pelikaan stond later, in de woorden van A.J. Mendes da Costa, symbool voor “de zorg der Gemeente voor hare leden.” Dat is conform de algemene, niet-direct-Christelijke betekenis. Barmhartigheid en zorgzaamheid zijn daarentegen geen eigenschappen van de feniks, die alleen en enig in zijn soort is, en zich niet voortplant maar vernieuwt. Het zou daarom iemand moeten zijn opgevallen dat de pelikaan een andere vogel is dan de feniks uit het zegel.

Daar staat tegenover dat de vogels, even afgezien van vlammen die zouden zijn veranderd in jonkies, wel iets van elkaar weg hebben. Ik bedoel hier de oude feniks van het zegel en de ketoeboth, niet de nieuwerwetse van Fré Cohen, die fier omhoogkijkt, terwijl een omhoog stralende zon achter zijn kop staat, als een soort halo (wat dan toch weer iets katholieks heeft). De oude feniks heeft zijn kop omlaag gebogen, net als de pelikaan, die dat doet om zichzelf te verwonden. Bovendien is er een conceptuele gelijkenis. De pelikaan verwondt zich, niet om met haar bloed haar jongen te voeden, maar om deze opnieuw tot leven te wekken, zoals het oorspronkelijke verhaal in de Physiologus gaat. Het aspect van barmhartigheid, mededogen, zorgzaamheid of moederliefde dat daarbij voor den dag komt even daargelaten, hebben de pelikaan en de feniks gemeen dat ze allebei verwijzen naar techiat hametim, de wederopstanding der doden. Het jodendom is niet gegrondvest op dogma’s; niettemin is het dertiende en laatste punt op Maimonides’ lijstje van ikkarim (hoofdzaken) het onvoorwaardelijk geloof in de wederopstanding. En in de eerste misjnah van Perek HaChelek, het tiende hoofdstuk van traktaat Sanhedrin, staat dat wie zegt dat de wederopstanding van de doden geen deel uitmaakt van de Torah, geen aandeel zal hebben in de toekomende wereld. Techiat hametim is ook niet iets om per ongeluk te vergeten: joden zeggen elke dag, in elk van de drie dagelijkse gebeden, een lofprijzing die op een totaal van 56 woorden vijfmaal eraan herinnert dat G’d de doden weer tot leven brengt.


De feniks is afgebeeld op de titelpagina van de Primera, Segunda en Tercera parte del Sedur uit 1612, omgeven door een randtekst met de woorden Neve Salom (“Woning van Vrede”, de naam van de synagoge waarvoor de boeken gedrukt waren) en Mi Camocha. Dit laatste is een retorische vraag die onder iets andere redactie ook voorkomt in de zojuist genoemde lofprijzing, de tweede van het Staande of Achttiengebed: Mi chamocha... oemie domeh lach, melech memit oemechajeh...? (“Wie is als U..., wie is U gelijk, Koning die laat sterven en weer tot leven brengt...?”) Toch is naar mijn smaak de feniks niet helemaal toepasselijk als symbool van techiat hametim. Wederopstanding zit, bij wijze van spreken, in de natuur van het beestje, terwijl de wederopleving der doden (daar laat het Achttiengebed geen twijfel over bestaan) een zaak van G’d is en afhangt van Diens barmhartigheid. In dat opzicht voldoet het pelikaansymbool beter, waarin immers sprake is van zowel wederopstanding als barmhartigheid.

 

Op de penning die de parnassijns van de Portugees-Israëlitische gemeente in 1786 aan Petronella Moens en Adriana van Overstraten aanboden, stond misericordia, barmhartigheid, expliciet vermeld in een banderol boven de pelikaan. De dichteressen hadden een hervertelling van het verhaal van Esther uit Tanach geschreven, een geschiedenis die voor de Portugese joden nauw verbonden is met Mi chamocha – in dit geval de onder die naam bekende pijoet (liturgische zang) van Jehoeda Halevi (ca. 1075-1141), die volgens de Spaans-Portugese ritus wordt gezegd op Sjabbat Zachor, de sjabbat die voorafgaat aan Poerim. Deze pijoet is eveneens een hervertelling van Esther en dient kennelijk om in de stemming te komen voor Poerim, waarop Esther zoals dit boek is opgenomen in Tanach wordt gelezen. (In de geheel in het Spaans gestelde Primera parte del Sedur wordt de pijoet aangekondigd als Miccamochah de Rebi Yehuda Levi, waarna de vertaling volgt). De aanhef luidt: Mi chamocha – v’ein kamocha – mi domeh lach – v’ein domeh (“Wie is als U? – Niets is als U – Wie is aan U gelijk? – Er is niets aan U gelijk”), een duidelijke echo van de tweede lofprijzing van het Achttiengebed.

 

Zoals bekend, weet Esther de door Haman voorgenomen en door koning Achasjveros bezegelde uitroeiing van de joden in het Perzisch-Medische rijk te voorkomen. Met alle respect voor haar durf en zelfopoffering, treedt Esther op als werktuig van G’d, die in deze geschiedenis niet zozeer de (op een haar na, massaal gevallen) doden doet herleven, als wel de levenden doet overleven. Deze verschuiving komt tot uitdrukking in Halevis pijoet, die eindigt met een ander Mi chamocha: Mi chamocha ba-elim Hasjem (“Wie is U gelijk onder de machtigen, Eeuwige!”) Dit andere Mi chamocha is onderdeel van een vers (Ex. 15:11) in het Lied van Mozes aan de Schelfzee (Ex. 15:1-18), waar het een verheugde reactie is op de wijze waarop G’d afrekent met de vijanden van het joodse volk, i.c. de farao en zijn leger, die het achtervolgen na de uittocht uit Egypte. In deze context komt dit specifieke Mi chamocha eveneens drie keer daags voor in onze gebeden. 

Volgens Limor Mintz-Manor is het dit triomfantelijke Mi chamocha waaraan de randtekst van de feniks refereert, vandaar de voor de hand liggende betekenis van de in Amsterdam als het ware uit de as van de brandstapels van de Inquisitie herrezen Spaans-Portugees-joodse gemeenschap. De bij de Schelfzee voltooide verlossing uit Egypte is een levende, een levend gehouden herinnering, waarmee gelijksoortige gebeurtenissen vergeleken worden. Jehoeda Halevi eindigt zijn weergave van hoe de joden in het Perzische rijk de overhand krijgen met een parafrase van het Lied aan de Schelfzee. Limor Mintz-Manor citeert een aantal individuele marranen die de toevlucht die zij in Amsterdam vonden en de mogelijkheid om daar opnieuw een Portugees-Israëlitische gemeenschap op te bouwen, in geschrifte uitdrukten als een uittocht uit Egypte. Ik ben zelf meer geneigd te zeggen dat het Mi camocha uit de randtekst van de feniks een citaat is uit (of, in ieder geval, eveneens refereert aan) de tweede lofprijzing van het Achttiengebed, die zo nadrukkelijk wederopstanding tot onderwerp heeft, de specialiteit van het fabeldier.

Wederopstanding – niet hier en niet nu, maar ooit – in plaats van een dreiging te boven komen of zelfs het vieren van een triomf past beter bij het pelikaansymbool. De pelikaan die haar jongen doodt en vervolgens met haar eigen bloed weer tot leven wekt, belichaamt de tragiek van de na 1492 in Spanje en Portugal achtergebleven, onder dwang gedoopte joden, die als “Nieuwe Christenen” onder argwanend toezicht van de Inquisitie staan. Stiekem vasthouden aan het jodendom kon, als het uitkwam, iemand gemakkelijk zijn leven kosten, maar er was ook de belofte van techiat hametim voor diegenen die het, ondanks alles, toch niet de rug toekeerden en hun hoop vestigden op G’ds barmhartigheid. Kortom, de moederpelikaan stelt het ondergrondse Spaanse en Portugese jodendom voor, de kleintjes zijn de “Nieuwe Christenen”.

 Nu zult u zich misschien afvragen: hoe kom je dáár nu bij, dat die pelikaan dit moet verbeelden? Toegegeven, het is puur speculatie, maar wel speculatie binnen zekere grenzen. In Secrecy and Deceit, The religion of the Crypto-Jews (Philadelphia, 1996) wijst David Gitlitz erop, dat de Spaanse en Portugese “Nieuwe Christenen” al na één generatie hun greep op het jodendom verloren hadden. Kennis van het Hebreeuws vervloog, evenals die van de halacha (de joods-wettelijk verplichte gang van zaken); de gebeden raakten door geheime, mondelinge overlevering hun vaste vorm kwijt. Daarvoor in de plaats gaven de “Nieuwe Christenen” een noodgedwongen persoonlijke inhoud aan wat ze meenden dat joods was die, als het zo uitkwam, een Rooms-katholieke vorm kon hebben. Ik stel me voor dat net zo’n beeldje van de pelikaan met haar jongen als hetgeen dat nu in Amsterdam boven de spiegel in de ma’amad hangt, ooit vroeger bij iemand thuis in Portugal heeft gehangen. De Inquisitie kon daar onmogelijk bezwaar tegen hebben, maar het betekende iets anders dan zij dachten.

Bovendien wordt de hier gegeven interpretatie niet gehinderd door een andere, vaststaande betekenis van het symbool binnen de Portugees-Israëlitische gemeente. Secretaris A.J. Mendes da Costa, hierboven geciteerd, herhaalde slechts de algemeen beschaafde betekenis van het dier, als zodanig al bekend uit 17e-eeuwse embleemboeken, en met een gemakkelijk te negeren Christelijk kantje. Veelzeggend is een ingezonden brief van een zekere B.S.O. in het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 6 februari 1874. De briefschrijver deelt mede dat hij graag te weten zou willen komen, via het NIW, wanneer en “met welk oogmerk” het wapen met de pelikaan door “onze gemeente ‘Talmoed Thora’” is gekozen. Nog veelzeggender misschien is dat een antwoord, althans in de kolommen van het NIW, uitblijft. 


Rest de vraag of Joseph Mendes da Costa inderdaad de maker is van het pelikaanreliëf boven het poortje naar de Snoge in de Muiderstraat. In het maandblad Amstelodamum van juni 1936 beweert A.M. Vaz Dias dat dit inderdaad het geval is. Het poortje dateert uit de tweede helft van de 19e eeuw en het “daarop afgebeelde pelikaan-embleem is een jeugdwerk van den vermaarden beeldhouwer dr. J. Mendes da Costa.” Jaap Meijer neemt in 1948 deze toeschrijving over in een van zijn artikelen in de serie “Het verdwenen ghetto” in het NIW, en sindsdien is deze geperpetueerd in tal van artikelen waarin de naam van de beeldhouwer valt. Daar staat tegenover dat een bericht uit januari 1915, door het NIW overgenomen uit het Algemeen Handelsblad, weliswaar op gezag van A.J. Mendes da Costa vermeldt dat “het wapen boven den ingang... daar eerst enige tientallen jaren geleden is aangebracht”, maar de toeschrijving aan Joseph Mendes da Costa achterwege laat. Zou hij misschien pas later het beeldhouwwerk op zijn conto gekregen hebben, nadat hij zoveel echte Roomse pelikanen had gehakt?

 Hier bereiken wij de grens van wat iemand die nabij Jeruzalem woont en af en toe, niet ongelijk Jacob Israël de Haan, met zijn gedachten bij Amsterdam verwijlt, online kan achterhalen. Om het antwoord te vinden op de vraag wie de sculptuur in de Muiderstraat gemaakt heeft, zou iemand zich in persoon naar het Stadsarchief moeten begeven, waar ook de uitgebreide archieven van de Portugees-Israëlitische gemeente zijn ondergebracht. Als je daar dan toch bent, zou je ook eens kunnen kijken of er iets te vinden is over die pelikaan boven de spiegel in de ma’amad. Waar komt die vogel vandaan en wanneer is ze in de ma’amad terecht gekomen? Had iemand het beeldje misschien meegenomen uit Portugal?



(foto: Doriann Kransberg, Stadsarchief)

2 opmerkingen:

Anoniem zei

De pelikaan en feniks zijn beide vrijmetselaar symbolen. Hoewel de meeste joodse gemeenteleden geen vrijmetselaar waren, vormden regelmatig in de geschiedenis een kleine 'elite' veel invloed uit aangaande de symboliek geinspireerd uit dit geheime broedergenootschap. Men kan zich afvragen of dit wel thuishoort (Devariem 10:2-6) in het jodendom?

Anoniem zei

De Pelikaan is een symbool dat bij de vrijmetselarij pas halverwege de 19e eeuw in gebruik is genomen. Daarvoor is hier in de eerste instantie ook de phoenix gebruikt, pas later is dit de pelikaan geworden.

De Pelikaan is onderdeel van de rite de perfection, die al in 1745 ontstond, maar pas zijn huidige vormen kreeg niet eerder dan 1845.

Het lijkt me daarmee niet erg waarschijnlijk dat hier vrijmetselarij-invloeden aan ten grondslag gelegen hebben, ik vermoed eerder Marraanse.