Als iemand mij de vraag zou stellen, beschikt Israël over de
atoombom, dan zou ik antwoorden met de wedervraag: hoe moet ik dat nu weten? Ik
weet dat het gerucht gaat en dat sommigen het zelfs met stelligheid beweren.
Maar misschien is wat Avner Cohen over dat onderwerp geschreven heeft puur
speculatie, en heeft Mordechai Vanunu de Britse pers indertijd vuile leugens
verkocht, in de vileine traditie van Joodse apostaten en verraders.
Ik weet het niet en als inwoner van Israël zonder enige bijzondere
clearance word ik ook geacht het niet weten – maar een paar jaar geleden
was ik er bijna achter gekomen (althans, had ik mij bijna in een situatie
bevonden, waarin ik erachter had kunnen komen).
Er bereikte mij toen het verzoek, enige jaren geleden, of ik
op de hoogbejaarde heer S. zou willen passen. S., Nederlander van geboorte maar
al heel lang in Israël, vertoonde sinds enige tijd tekenen van beginnende
dementie. Zijn eveneens hoogbejaarde echtgenote, nog in het bezit van haar
volledige geestelijke vermogens, hield hem in de gaten, maar was nu dringend
aan tien dagen vakantie toe. De familie zocht nu iemand van de mannelijke kunne
die Nederlands sprak en bij voorkeur niet al te dom was, om die tien dagen op
de heer S. te letten. Via een wederzijdse kennis die besefte dat ik deze
combinatie van eigenschappen bezat, kwam de familie van S. bij mij terecht.
Ik kende S. niet, al wist ik wel wie het was. Toen we nog in
Nederland woonden, had ik hem, kennelijk op bezoek in het voormalige vaderland,
wel eens bij het dagelijks ochtendgebed in sjoel Amstelveen gezien. Het was me
opgevallen dat hij, ondanks het naar mijn smaak rappe tempo van het gebed, ook
nog kans zag om tijdens de dienst een bladzijde Talmoed met commentaar van
Rasjie te leren. Dat had mij de indruk gegeven dat S. zelf ook niet al te dom
was.
Ik verklaarde mij bereid. Na wat heen en weer gepraat over de
telefoon met de schoondochter die in deze kwestie de leiding had, werd er een
kennismaking in scène gezet, op choul hamongeid (de tussendagen van) Pesach.
Het was een prettige ontmoeting, zij het met een wat wezenloze conversatie,
omdat ik om de eigenlijke reden van mijn bezoek heen moest praten; S. mocht
niet het vermoeden krijgen, had de schoondochter mij op het hart gedrukt, dat
er een oppasser over hem werd benoemd. Alles leek geregeld en ik stond klaar om
mij te melden op het moment dat mevrouw S. haar tien dagen daadwerkelijk zou
opnemen. Niettemin ketste de zaak plotseling af, met als opgaaf van reden, dat
de familie in mijn plaats al een Israëli in de arm had genomen, iets wat al vóór
Pesach beklonken zou zijn.
Een vreemde zaak – waar ik overigens wel een verklaring voor
had, die ik mijn vrouw ontvouwde. “Ze” vertrouwen me niet, zei ik, daarom
hebben “ze” de familie iemand anders opgedrongen, waarschijnlijk eentje die op
hun loonlijst staat. Ik meende al een eigenaardige tik op de lijn gehoord te
hebben tijdens één van de telefoongesprekken met de schoondochter, gevolgd door
een kortstondige stilte (ik zei nog: hallo, bent u daar nog?).
Van nature heb ik niet de neiging om over mijn schouder te
kijken. Bovenstaande verklaring was dan ook niet het bijproduct van een
plotselinge schichtigheid, maar het resultaat van een, naar eigen smaak, niet
al te rare gedachtegang. In Nederland had ik indertijd al bij geruchte vernomen
dat de heer S. van beroep geleerde was, fysicus of chemicus of zoiets, en dat
hij zijn bekwaamheden in dienst had gesteld van de Staat Israël. De
schoondochter bevestigde naderhand deze informatie in zoverre, dat zij mij over
de telefoon erop wees, dat S. niet de eerste de beste bejaarde was, maar dat
hij Israël “grote diensten” had geleverd. Maar nu was hij het slachtoffer van
beginnende dementie. Het leek mij niet al te ver gezocht, dat “ze” nu bang
waren dat S. in deze geestesgesteldheid er inlichtingen uit zou kunnen flappen
die niet voor mij bestemd waren.
Er zijn uiteraard andere, simpeler verklaringen denkbaar -
maar stel ik heb gelijk. Zou al dat geheimzinnige gedoe dan impliceren dat
Israël inderdaad de Bom heeft? Ik denk het niet. Misschien zou S. me wel
verteld hebben, elke eed op geheimhouding vergeten, dat in werkelijkheid de
Joodse geleerden en ingenieurs in Dimona te onhandig (we hebben nu eenmaal geen
sterke traditie van het knoeien aan auto’s) – en misschien zelfs niet goochem
genoeg waren om daadwerkelijk een kernwapen in elkaar te zetten. Dat zou ik ook
geheim willen houden, meer nog dan het eventuele bezit van atoombommen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten