Op Tisja b’Av, de belangrijkste van de joodse treurdagen, vasten wij om
de verwoesting van de eerste en de tweede Tempel in Jeruzalem. Behalve het
vasten zijn er nog enkele onthoudingen, waaronder die van het leren van Torah.
Je mag je wel verdiepen in zaken die passen bij de stemming van de dag, zoals
Klaagliederen en het boek Job, alsmede een beperkt gedeelte van het traktaat Gittin
van de Babylonische Talmoed, te weten folio 55b-57a. Op deze bladzijden staat
hoe het, in het geval van de tweede Tempel, zover gekomen is.
Het is eigenlijk de
schuld van een zekere Bar Kamtza, lezen wij, die, kennelijk onwelkom, eruit
wordt gesmeten bij een banket en vervolgens om verhaal te halen, de Romeinse
heersers wijs maakt dat de Joden in opstand zijn gekomen. De Romeinen slaan
daarop beleg rond Jeruzalem, met als gevolg dat in het jaar 70 de Tempel
andermaal wordt verwoest. Zo samengevat is het niet eens zulk opzienbarend
nieuws. Verraders en andere slechte Joden zijn helaas een vast verschijnsel in
onze geschiedenis. Geen wonder dat die Bar Kamtza niet welkom was!
Als je Bar Kamtza de
schuld van alles geeft, is dat echter in strijd met de mededeling elders in de
Talmoed (traktaat Joma 9b), dat de verwoesting van de tweede Tempel te
wijten is aan sinat chinam. “Haat om niet” is de letterlijke vertaling,
d.w.z. ongegronde haat. Op zich zegt deze term niet zoveel; daarom keren we
voor een nadere verklaring terug naar Gittin 55b-57a.
“Om Kamtza en Bar Kamtza
werd Jeruzalem verwoest,” begint de Talmoed ter plaatse. Nu komt Kamtza in het
verdere verhaal niet voor, al wordt zijn naam nog tweemaal genoemd, als opmaat
voor de eerste misstap van een reeks. “Er was een man die Kamtza tot vriend
had, maar Bar Kamtza tot vijand. Hij richtte een banket aan. Hij zei tegen zijn
bediende, ga Kamtza uitnodigen. Deze ging en nodigde Bar Kamtza uit.” Je kunt
je afvragen of het huishoudelijk personeel op de hoogte was van de animositeit
tussen hun werkgever, die verder anoniem blijft, en Bar Kamtza. Maar zelfs als
dat het geval was, was de bediende er misschien niet op uit om een streek te
leveren, en was het meer een kwestie van passieve agressiviteit waarvan hij
zich nauwelijks bewust was - in ieder geval was het fundament voor grotere
fouten gelegd.
Bij binnenkomst bij zijn
eigen banket ziet de gastheer Bar Kamtza zitten en voegt deze toe zich te
verwijderen. Bar Kamtza vraagt hem te mogen blijven en biedt aan om voor zijn
couvert te betalen, hetgeen als een verzoenend gebaar opgevat kan worden. Het
helpt hem niet. Nadat hij nog aanbiedt om de helft van de kosten van het banket
te dragen (wellicht nog steeds een verzoenend gebaar) en vervolgens het hele
banket te betalen (hetgeen in mijn oren niet langer verzoenend, maar uitdagend
klinkt), belandt hij buiten op de keien.
Bar Kamtza is boos, maar
niet eens zozeer op zijn vijand. “Hij zei: de rabbijnen zaten erbij en wezen
hem niet terecht; kennelijk vinden zij dit acceptabel.” Hij besluit zijn gram
te halen. Hij “ging en zei tegen de keizer [naar je mag aannemen, diens
plaatselijke vertegenwoordiger], de Joden zijn tegen u in opstand gekomen.”
Vroeger op school heb ik nog geleerd dat historische gebeurtenissen een oorzaak
en een aanleiding hebben en dat je die twee niet moet verwarren. De oorzaak van
de verwoesting van Jeruzalem inclusief de Tempel, althans de reden die de
Romeinen meenden te hebben, was de noodzaak die zij zagen om rebellie in het
keizerrijk neer te slaan, i.c. de rebellie die zou escaleren, zoals dat heet,
tot de Joodse opstand (66-73). Het is niet mooi om te klikken, en al helemaal
niet uit rancune, maar Bar Kamtza vertelde de Romeinen waarschijnlijk niets wat
zij nog niet vermoeden of niet voor op hun hoede waren – kortom, niets nieuws.
Hij ging echter een stap verder en verschafte hem een aanleiding. “Hij zei,
stuur een offerdier en kijk of ze het offeren.” Het was vervolgens Bar Kamtza
zelf die het dier meenam naar de Tempel. Onderweg bracht hij het een nietige
verwonding toe, die het nochtans voor de Joodse wet (maar niet volgens Romeins
gebruik) ongeschikt en dus verboden om te offeren maakte. Bar Kamtzas bedoeling
lijkt duidelijk: het weigeren van het offer zou een klap in het gelaat van de
keizer zijn - een duidelijke casus belli.
In het licht van de
verdere gebeurtenissen was Bar Kamtzas wraak buiten elke proportie en alleen te
vergelijken met het besluit van Haman om alle Joden in het Perzische keizerrijk
om te brengen omdat hij er één niet aardig vond. Maar verwachtte Bar Kamtza
werkelijk dat door zijn toedoen Jeruzalem tot een ruïne gereduceerd zou worden?
Er was immers een uitweg: “De rabbijnen waren van mening dat het [dier, ondanks
het gebrek, toch] geofferd moest worden om de vrede met de overheersers te
bewaren.” Je zou denken, daar had Bar Kamtza ook zelf op kunnen komen. Zoiets
was weliswaar in strijd met de strikte halacha en geen standpunt dat de
rabbijnen lichtvaardig innamen, maar het was, zo blijkt uit hun besluit, in
principe mogelijk. Toch vermoed ik dat Bar Kamtza in grote mate onbesuisd te
werk ging, want het lijkt me sterk dat hij rekening hield met de andere uitweg
die nog open was, nadat één van de vergaderende rabbijnen de eerste had weten
te sluiten.
“Rabbi Zecharia ben
Avkoelos,” gaat de Talmoed verder, “zei tot hen: dan zal men zeggen dat dieren
met een gebrek op het altaar gebracht kunnen worden.” Het was door de kracht
van dit argument, en het gezag dat R. Zecharia had, dat het offer dat Bar
Kamtza namens de keizer wilde brengen, inderdaad geweigerd werd. De rabbijnen
waren zich bewust van de ernst van de situatie die nu was ontstaan. Maar er was
nog een uitweg. “Ze opperden om hem te doden, opdat hij het niet zou gaan
vertellen [aan de Romeinen]. R. Zecharia zei tot hen: dan zal men zeggen dat
men voor het aanbrengen van een gebrek ter dood gebracht wordt.” Opnieuw had R.
Zecharia het overwicht, met alle gevolgen van dien, want daardoor kon Bar
Kamtzas plan in ongewijzigde vorm doorgang vinden. De Talmoed steekt dan ook de
beschuldigende vinger niet langer uit naar Bar Kamtza, maar naar R. Zecharia. “Rabbi
Jochanan zei, door de bescheidenheid van R. Zecharia ben Avkoelos is ons huis
verwoest, ons heiligdom afgebrand en zijn wij verdreven uit ons land.” Het was
zijn bescheidenheid die funest was: R. Zecharia voelde zich te gering om
een hora’ah sja’ah te treffen, een tijdelijke, door de omstandigheden
noodzakelijke, beslissing die tegen de halacha inging.
In het geval van Bar
Kamtza is het aspect van “haat om niet” duidelijk. Om zijn gram te halen op de
gastheer van het banket en op de daar aanwezige rabbijnen die, naar zijn
mening, diens kant hadden gekozen, was hij in zijn onbesuisdheid bereid om
talloze anderen, waaronder mensen die er niets mee te maken hadden en mensen
die hij niet eens kende, tot slachtoffer te maken. Zijn plan zou echter niet
zijn doorgegaan zonder tussenkomst van R. Zecharia ben Avkoelos. In diens geval
is er eveneens sprake van ongegronde haat van de medemens, zij het indirect.
Rabban Jochanan ben Zakkai had vijf leerlingen, zo staat er in Pirkei Avot
(II, 13), aan wie hij de vraag voorlegde, welke goede eigenschap een mens het
meest zou moeten hebben. Naar Rabban Jochanan’s smaak gaf zijn leerling R. El’azar
ben ‘Arach het beste antwoord: een goed hart. Iemand met een goed hart maakt
zich niet snel schuldig aan haat om niet. Nu was het antwoord van R. El’azar
ben ‘Arach het beste omdat de antwoorden van de vier andere leerlingen erin
vervat waren. Eén daarvan was dat van R. Sjimon ben Natanel: dat je let op de
gevolgen van je handelen. Dit laatste - en daarmee een belangrijk onderdeel van
een goed hart - ontbrak bij R. Zecharia.
Zelfs toen de Romeinen
beleg hadden geslagen rond Jeruzalem, was er nog ruimte om diplomatiek te
manoeuvreren, en niet te vergeten: tijd. Er was genoeg voedsel en brandstof om
het maar liefst 21 jaar uit te houden, vertelt de Talmoed. Helaas maakten in de
belegerde stad birjonim de dienst uit, extremisten die de Romeinen
wilden bevechten. “De rabbijnen zeiden tegen hen, sta ons toe naar buiten te
gaan en vrede met ze [de Romeinen] te sluiten.” De birjonim lieten dat
niet toe, waarop de rabbijnen voorspelden dat de strijd met de Romeinen niet
succesvol zou zijn. Om toch hun zin te krijgen “staken zij de opslagplaatsen
van tarwe en gerst in brand en ontstond er een hongersnood.”
Je kunt nu, na Bar
Kamtza en R. Zecharia ben Avkoelos, ook de birjonim de schuld kunnen
geven van de verwoesting van de tweede Tempel. Zij sneden de diplomatie de pas
af en maakten de verovering van de stad onvermijdelijk. Hun optreden was echter
de makeh bepatisj (de laatste klap met de hamer die het karwei
voltooit). Het treurige van de geschiedenis zoals deze is opgetekend op deze
bladzijden van het traktaat Gittin is het falen van alle dramatis
personae, inclusief de rabbijnen. Hadden zij bij het banket niet moeten
bemiddelen of althans de verwijdering van Bar Kamtza in zulke banen moeten
leiden, dat deze minder beschamend was? Waarom gingen zij akkoord met de
halachische beslissingen van R. Zecharia ben Avkoelos? De enige uitzondering is
de al eerdergenoemde Rabban Jochanan ben Zakkai, die ook in het verhaal
voorkomt. Deze zorgde ervoor, zijn familierelatie met de leider de birjonim,
Abba Sikra, uitbuitend, om uit het belegerde Jeruzalem te ontkomen. De stad en
de Tempel kon hij niet meer redden, maar door te schipperen met de Romeinen was
hij in staat toestemming te krijgen om het hoogste rabbinale orgaan, het grote Sanhedrin,
naar het plaatsje Javneh te verplaatsen en daarmee het Jodendom zoals wij het
nu nog kennen te redden.
We weten niet hoe de
tandwielen van het grotere geheel in elkaar grijpen, en niemand – laat u niets
wijs maken – is heden ten dage profeet. Toch zouden we op de gevolgen van ons
handelen moeten letten, bij voorkeur met een goed hart. Aan de geschiedenis van
de verwoesting van de tweede Tempel gaat in Gittin een motto vooraf, een
citaat uit Spreuken (28:14): “Gelukzalig is de mens die voortdurend
vreest; maar die zijn hart verhardt, zal in het kwaad vallen.” Rasjie
becommentarieert ter plaatse (Gittin 55b, s.v. mefached), dat
deze persoon zich zorgen maakt om de uitkomst van zijn of haar handelen, opdat
dit geen catastrofale gevolgen heeft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten