Nog een poging tot fictie

Second Gun

Hij sloeg zijn krant naar beneden en bekeek uitvoerig de drie meiden die langsliepen. Vijftien, zestien waren ze, hooguit. Ze schenen zich niet van zijn bestaan en al helemaal niet van zijn aandacht bewust.
Dat is goed, dacht hij. Wie interesseert zich nu voor een wat schriele vijftiger in een vaal windjak die met zijn slome hond naast zich op een bank in het park de krant zit lezen?
De middelste had een navelpiercing en een soort van symmetrische vertakking boven haar kont getatoeëerd. Een paar dagen geleden nog had hij ruzie met zijn dochter gehad over een paar extra gaatjes in haar oren. Waarom moest ze zo nodig opvallen? Pa, je moest tegenwoordig heel wat piercings hebben, wou je nog opvallen, had ze geantwoord. Waarop hij had gezegd: ik heb het niet over het Leidseplein of de Nieuwendijk. Staphorst, ook dáár!
Ze had niet begrepen waarover hij het had. Niet willen opvallen ging bij hem vanzelf. Hij had vroeger, in een vorig leven leek het soms wel, in een boekwinkel gewerkt en na jaren hadden vaste klanten, waarmee het andere personeel familiair omging, aan hem nog steeds gevraagd of hij hier soms ook werkte. Het was eigenlijk een talent. Niet iets waar je beroemd mee werd, maar toch een talent.
Hij nam de krant weer voor zich, maar keek over de rand hoe zij naar het drukke gedeelte van het park verdwenen. De hond lag aan zijn voeten, half onder de bank, luidruchtig op een kluif te kauwen. Het leek hem een soort van verbasterde jachthond, maar eigenlijk had hij er geen verstand van. Hij had zojuist een wandeling door het park gemaakt met de hond. Hij had hem kort gehouden, zeker in de drukte aan de andere kant van de grote vijver. Pas in de buurt van deze bank had hij, om het eens te proberen, de lijn laten vieren. De hond was nauwelijks van hem weggelopen. Inderdaad een rustig type. Daar had hij bij het asiel ook om gevraagd.
Hij sloeg een bladzijde van de krant om en vroeg zich af, wat de mensen er toch aan vonden om de krant te spellen. Je moest natuurlijk weten wat er zoal gebeurde, maar al die eindeloze bespiegelingen, achtergronden, opinies en discussies, aan hem waren ze niet besteed. Verveeld sloeg hij nog een bladzij om. Een klein bericht trok nu toch zijn aandacht: Nieuw licht op moord Kennedy. Het viel nogal tegen. Het bericht maakte melding van een nieuw boek, zonder twijfel verzinsels van een of andere fantast, over de moord op Bobby, niet eens JFK. Dat was ook zoiets. Daar konden de mensen ook maar niet genoeg van krijgen. Hij had een keer een documentaire over de moord op JFK gezien waarin vérgaande conclusies waren getrokken uit het feit dat Oswald niet geschoten had op het moment dat de auto met Kennedy recht op hem afkwam, maar had gewacht tot deze voorlangs het pakhuis naar rechts was gedraaid. Er moesten meer schutters geweest zijn, want de hoek waaronder Oswald hem van achteren had neergeknald was veel te moeilijk geweest. O ja? Niet als die Oswald ook maar een beetje kon schieten. En als hij had geschoten toen hij Kennedy recht in het vizier had, hadden ze meteen geweten waar hij zat. Dat hij er daarna toch bij was, moet verraderswerk geweest zijn, waardoor een simpel karwei allerlei complicaties opleverde. Maar dat was toch geen reden om er zoveel achter te zoeken?
Het rumoer vanaf de andere kant van het park zwol nu aan. Hij kon niet zien wat er precies aan de hand was, want vlak bij de bank waar hij zat was weelderig struikgewas. Ook de grote vijver die daar pal achter lag, was aan het oog onttrokken. Hij hoorde dat de luidsprekers, waaruit eerder voornamelijk muziek geklonken had, nu de kandidaat-minister-president aankondigden, wiens partij de manifestatie in het park georganiseerd had.
Hij zag dat op de plaats waar de drie meiden eerder uit het zicht verdwenen waren, twee jonge kerels met zonnebrillen verschenen. Ze bleven staan en overzagen het veld, waar behalve hij verder niemand was, kennelijk om te controleren of er iets was dat straks de aftocht van de politicus door de zijingang van het park zou kunnen hinderen. Ze kwamen niet zijn kant op. Iemand die geen diepere indruk maakte dan die van een onbemiddelbare bijstandsgerechtigde die zich verzoend heeft met zijn lot, was kennelijk geen nadere inspectie waard.
Het gezicht van de kandidaat-minister-president had hij zojuist nog gezien, want ook vandaag stond hij weer met een foto in de krant. Weldra zou hij hem ook van dichtbij en in levenden lijve kunnen zien, zij het half van achteren en maar eventjes. Maar dat was hem betreft genoeg. Hij had geen idee, wat de man beloofde of van plan was te doen en waarom hij daarmee vijanden gemaakt had. Nu ja, dat had je nu eenmaal altijd, zeker als je zo populair was als hij. Wat zijn talrijke aanhangers bezielde, wist hij ook niet. Hij zou nooit zo achter een man aanlopen, wie het ook was.
Hij kon de politicus nu horen over de luidsprekers, al kon hij hem niet verstaan. Er was een wind opgestoken die de klanken verwaaide en het struikgewas deed ritselen. De toon leek er één van gespeelde verontwaardiging. Net een valse nicht die ruzie zoekt. Hij had hem ook voor de televisie horen spreken. Wat hij had gezegd, had hij niet onthouden, maar hij had zich verbaasd over de poppenkast die de man had opgevoerd. Alleen de arrogantie leek echt.
Zou de man journaalbeelden van zichzelf kunnen bekijken, zonder daar beroerd van te worden, of liet hij dat sowieso aan zijn zogenaamde consulenten over? Hoe dan ook, als het waar was dat je, voordat je stierf, je leven nog één keer als een versnelde film voor je zag, dan werd hij alsnog met zijn eigen poeha en gelul geconfronteerd. Zou hij er dan geen spijt van hebben dat hij er niet iets anders van had gemaakt, iets wezenlijkers?
De hond had de aandacht voor zijn kluif verloren, ging rechtop zitten en legde zijn kop op het dijbeen van de man.
Wat zit die hond me nu loensend aan te kijken, dacht de man. Wat moet hij van me?
Hij duwde de kop van de hond van zich af en zei hardop: ‘Ga liggen!’
De hond deed het ook nog en kroop helemaal onder de bank.
Alsof hij zelf wist wat er nu zo wezenlijk was, hervatte hij zijn rêverie. Bovendien, dit soort inkeer had je waarschijnlijk alleen bij mensen die wisten wanneer het einde kwam, zodat ze tijd hadden om erover na te denken.

Er klonk applaus. De kandidaat-minister-president zei nog iets. Daarna was er nog meer applaus. Toen klonken er schoten aan de andere kant van de grote vijver, gevolgd door verward gegil.
Hij schrok, maar bleef zitten. Ik hoop niet dat het is wat ik denk dat het is, dacht hij.
Er kwam nu een man aanrennen, met een pistool in zijn hand. Hij ging eerst in de richting van de zijingang, maar bedacht zich en kwam nu zijn kant op.
Wat moet ik doen, dacht hij. Straks raak ik hier nog bij betrokken.
De eerste achtervolgers zag hij nu ook, twee agenten met getrokken pistool en een vent van een bewakingsdienst, zonder.
Als ik nu eens gewoon bleef zitten, dacht hij, misschien hebben ze mij dan geen van allen in de gaten.
De schutter kwam nog steeds op hem af.
Hij keek naar het pistool in diens hand. Hij moet natuurlijk niet proberen me in gijzeling te nemen, dacht hij. Hij stond alsnog op, trok met zijn linkerhand de hond vanonder de bank vandaan en ritste met zijn rechter in één keer zijn windjak open. De agenten schreeuwden naar hem. Hij kon ze niet verstaan, maar stelde zich voor dat ze wilden, dat hij uit de vuurlinie ging.
Plotseling gooide de vluchteling zijn wapen weg, zomaar in het gras. Wat was dat nu voor amateur? Niet dat het veel uitmaakte, maar hij nam niet eens de moeite om het in de bosjes te werpen.
Hij liet zijn rechterhand weer zakken.
Wie zou dit type ingehuurd hebben? De man maakte zijn beroep te schande! Hij was nog in slechte conditie ook. Moest je die rode, bezwete kop zien en die uitpuilende ogen, alsof hij er elk moment in kon blijven.
De schutter was nu vlakbij. De hond sloeg aan en trok de lijn strak. Hij was toch feller dan hij gedacht had. Terwijl hij zag hoe de bewakingsbeambte op de agenten achterbleef en het pistool uit het gras opraapte, nam hij een besluit. Hij drukte op het hendeltje op de handgreep en liet de lijn van de hond helemaal vieren.
De vluchteling schrok en probeerde de hond te ontwijken, maar hij struikelde over de lijn en viel languit voorover, plat met zijn gezicht op het grind van het pad.
De man trok de hond met twee handen snel weer naar zich toe, nog voor de agenten zich op de schutter konden werpen. Deze was nog niet verslagen. Hij wist zich om te draaien en één agent voluit in zijn maag te schoppen. De agent sloeg dubbel en viel snakkend naar adem tegen zijn collega aan. Zijn pistool had hij laten vallen. Het leek er even op dat de vluchteling erin zou slagen overeind te krabbelen, maar toen trad de bewakingsbeambte naderbij. Hij keerde zijn rug naar de menigte die er intussen aankwam en schoot de vluchteling met één schot dood.

Een kamerlid, niet eens van dezelfde partij, stelde zich garant voor de kosten van de verdediging van de bewakingsbeambte, hoorde hij een paar dagen later op het nieuws. Het was nog maar de vraag of het tot strafrechtelijke vervolging zou komen, want de beambte beriep zich op een geval van noodweer. Hij had het wapen weten te ontfutselen, maar had op hetzelfde moment gezien dat de verdachte een greep deed naar het op de grond gevallen pistool van één van de agenten.
Alles ging heel snel, hadden de betrokken agenten in koor beaamd.
Hij had zo het gevoel, dat er geen moeite gedaan zou worden om hem als getuige op te sporen, als ze zich eens al konden herinneren dat er een man met een hond was geweest voordat er een menigte toeschouwers arriveerde.
’s Middags begaf hij zich naar de plaats des onheils, zonder hond en ditmaal in een fel gekleurd trainingspak. Het was er druk, niet alleen met net zulke trainingspakken. Veel mensen hadden bloemen neergelegd. Hij sloot zich aan bij de menigte en legde op zijn beurt bloemen neer, al waren die van hem eigenlijk bestemd voor de hond, die hij niet had kunnen houden. Hij nam een ernstig stilzwijgen in acht en beaamde slechts nu en dan met een enkel woord de bij de omstanders heersende mening. Sommigen verkeerden in een stemming van rouw, bemerkte hij, alsof ze de allernaaste familie en beste vrienden van de politicus waren, hoewel deze, voor zover hij wist, geen van beide had gehad en ook niet had willen hebben. Anderen waren meer bloeddorstig, ook al was de dader zelf ook dood. Maar dat maakte niet uit, want hij hoorde dat ze die en die en die ook moesten uitroeien en dat de rest in een kamp thuishoorde. De moord zelf was uiteraard een complot.
Ze moesten eens weten. Alleen had iemand die niet bij het complot hoorde de trekker overgehaald. Blijkens een verward pamflet dat bij het televisiejournaal terecht was gekomen, had de dader alleen en voor eigen rekening gehandeld. Een lijpe wereldverbeteraar, hij had het eigenlijk al vermoed op het moment dat hij hem had laten struikelen. Hij had wat hem betreft niet dood gehoeven. Maar had hij geen een ander moment kunnen nemen om de wereld te verbeteren? Die lul kwam wel aan zijn brood!



Nog iets over complotten...

Koninginnedag

- Je moet niet alles geloven wat ze je wijs willen maken!
- Ja maar, in de krant stond...
- Die schrijven toch enkel op wat de Rijksvoorlichtingsdienst ze vertelt! Neem nou maar van mij aan dat er veel meer achter zit! Die gozer was maar een marionet...
- Daar had hij wel wat van weg, ja, toen hij tegen die gedenknaald geknald was, met zijn kop zo los op zijn romp!
- Ze hebben gewoon een achterlijke boerenlul genomen die nou overal de schuld van krijgt. Net als bij Kennedy. Maar toen was er ook een second gun...
- O, nou begrijp ik het! Er was nóg een auto...