Nep


Wijlen Henk Plenter was een goede klant van het Amsterdamse veilingbedrijf waar ik in de jaren negentig werkte. Ik was daar belast met het beoordelen en catalogiseren van prenten, waaronder moderne en hedendaagse kunstenaarsgrafiek. Plenter nam daar regelmatig van af. Hij dreef drie kleine, particuliere musea in het Drentse dorp Vledder, één voor glaskunst (waarvoor wij niets te bieden hadden), één voor hedendaagse grafiek en één voor valse kunst. Als Plenter ergens op bood, gaf dat te denken: voor welk museum kocht hij aan? Het is immers de filosofie van het veilingwezen om niet vals voor echt te verkopen. Je krijgt er gelazer mee (zij het niet met Plenter) en je staat bovendien voor schut. Niet dat de verkoop van rotzooi als zodanig beneden de stand van mijn werkgever was. Een regelmatig opduikende, sterk onder verdenking staande lithografie van Matisse catalogiseerde ik als “toegeschreven aan”. Er waren nog kopers voor ook, en niet alleen Plenter.

Beroepsmatig moest ik argwaan koesteren, maar ik vloog er wel eens in. In de zomer van 1993 bracht een manspersoon drie prenten van Picasso in, twee etsen en een linoleumsnede. Zijn opa had gewerkt bij de ambachtelijke Franse drukkerij waren ze waren afgedrukt, en de meester had ze deze toen cadeau gedaan. Vandaar. Met fotokopieën op zak fietste ik daags daarna naar de bibliotheek van de Rijksacademie, waar ze een exemplaar van Georges Bloch zijn catalogus van Picassos grafiek hadden. Nauwkeurige vergelijking met de plaatjes in Bloch (“zoek de verschillen!”) leerde dat de ter veiling aangeboden prenten daarmee zo goed als identiek waren. Nu ja, de ene ets (Bloch 1837) vertoonde in zoverre een verschil, dat deze veel vetter en met plaattoon was afgedrukt. Dat strookte evenwel met het effect van een verse droge naald. Ik besloot dat het letterlijk een épreuve d’artiste was (dat stond er ook onder, E.A., naast Picassos signatuur), mogelijk eentje waar de kunstenaar niet helemaal tevreden mee was en daarom had weggegeven aan die opa. In mijn beschrijving in de catalogus hield ik me op de vlakte, maar dat was mijn gedachtegang.

Tijdens de veiling voelde het publiek kennelijk nattigheid. Van de drie prenten bleef de linoleumsnede onverkocht, terwijl uitgerekend Plenter als enige een bod deed op één van de etsen. De andere ets, Bloch 1837, werd toegeslagen aan een andere eenzame bieder. We kregen de prent een week later boos retour. Vals!

 

We hadden nog een goede klant, die weliswaar nooit iets kocht en ook nooit bij een veiling aanwezig was, maar wel regelmatig hedendaagse vrije grafiek inbracht. Zoals Plenter echt en vals kocht, kwam deze klant bij ons om echt en vals te verkopen, althans dat was het vermoeden dat in het bedrijf leefde. Niet dat we hem konden betrappen op iets dat geheid nep was. Ik kan me ook niet herinneren dat we van hem afkomstige aankopen retour kregen. Het waren meer zijn snelle, onaangekondigde bezoeken, zijn voorkeur voor contanten en zijn vlotte air die hem in onze ogen verdacht maakten. Hij was altijd informeel maar onberispelijk gekleed, vriendelijk en goedlachs (goede attributen voor het lijmen der argelozen), beweerde in Parijs te wonen (de boekhouder had echter alleen een Parijs postbusnummer), had ook een Franse achternaam, maar was gewoon een Nederlander.

Toegegeven, het is niet een indrukwekkende rap sheet. Niettemin speelde hij de hoofdrol in de volgende geschiedenis over valse kunst. Niet lang voordat ik het bedrijf verliet, kwam hij langs om een geïllustreerd prachtboek over Picasso te laten zien, met als bijzonderheid dat deze de titelpagina had opgesierd met een originele tekening, een vrolijk gezicht in enkele rake lijnen gekleurd vetkrijt, uiteraard gesigneerd.

Picasso, dat is uitkijken, had ik intussen geleerd. Het was misschien het beste om ervan uit te gaan dat de tekening vals was. Maar toen viel me iets op dat me deed twijfelen. Zo stom kon een vervalser toch niet zijn?

Ik zei tegen onze klant, die Picasso, die is toch in 1973 overleden?

Ja, dat klopte.

Hoe kwam Picasso zijn tekening dan terecht in een boek dat in 1974 was uitgegeven (dat jaartal stond niet op de titelpagina, maar onderaan op de tegenoverliggende pagina)?

Onze klant barstte in lachen uit en zei: “Ongelofelijk! Wat ze toch voor rommel in je handen durven duwen!”

Hij nam het boek weer mee naar huis en op die manier ging het aan de neus van Plenter voorbij. Naderhand vroeg ik me af of het echt iets voor zijn Museum voor Valse Kunst zou zijn geweest. Ook in valse kunst zijn er kwaliteitsverschillen. Dat is geen kwestie van artistieke kwaliteit. De Rotterdamse Emmaüsgangers is een uitermate onaantrekkelijk schilderij dat (als je het weet) erg veel lijkt op de foute schilderijen die van Meegeren onder eigen naam maakte, maar het verdient nog steeds respect als een meesterlijke vervalsing. Dit respect geldt a fortiori voor de meesterwerken die nog niet ontmaskerd zijn. Maar deze vervalste Picasso op de titelpagina van het boek was zo doorzichtig dat je hem moet classificeren als nepnep.

Geen opmerkingen: