Als ik vanachter mijn schrijftafel naar buiten kijk op de
heuvels van Judea, dan wordt mijn blikveld beperkt door de dikke muur waarin
het raamkozijn is gevat. Ik kijk schuin aan tegen 40 cm natuursteen, minus
kozijn (ik ben net opgestaan om dat te meten). In Jeruzalem, hier niet ver vandaan,
is in de bouw het gebruik van deze, hier in de omgeving gewonnen kalksteen (even
jeroesjalmit in het Hebreeuws, Jeruzalemsteen) al sinds 1918 verplicht,
sinds Ronald Storrs, de Britse gouverneur van Jeruzalem e.o. zulks verordende.
Ook in mijn woonplaats Beitar Illit is deze verordening van kracht. Je vraagt
je af hoe het komt dat er nog heuvels in Judea over zijn, met de verwoede
bouwactiviteit in dit land, en met zulke dikke muren. Het antwoord is gelegen
in het gehalte aan nep in de plaatselijke architectuur.
In mijn huis, opgeleverd in 2000, is het gehalte aan nep, wat
betreft de buitenmuur, ongeveer 80%. De muren van mijn huis zijn opgetrokken,
deels uit beton, deels uit blokkim, grote, holle betonnen bouwelementen.
Het aanzien van natuursteen is het resultaat van de tegen deze muren
aangeplakte, rechthoekige stukken kalksteen van slechts 5 cm dik – dikker dan
fineer op goedkope meubelen, maar niet dik genoeg om zelfstandig omhoog te
blijven staan. (Overigens heb ik bij verbouwingen hier in Beitar Illit wel
gezien dat de bouwvakkers eerst een paar rijen van deze natuurstenen platen op
elkaar zetten, om daar vervolgens, van binnenuit, de betonblokken tegen aan te
metselen).
Het was Ronald Storrs om de welstand begonnen. De plaatselijke kalksteen kleurt immers zo mooi bij zonsop- en zonsondergang – Jeroesjalajim sjel zahav, Jeruzalem van goud, zoals Naomi Shemer het bezong. Het gebruik van deze steen sluit ook aan bij de oude, nog bestaande architectuur, wat niet het geval zou zijn met grijs beton waarin je de sporen van de bekisting nog ziet, of constructies van zwart staal en blauw glas.
Bovendien geeft de combinatie van beton en aangeplakte natuursteen een creatieve vrijheid die een architect bij werkelijk traditionele bouw niet zou hebben. Een interessant voorbeeld daarvan staat hier bij mij in de straat, de synagoge die behoort tot de jesjieva van rabbijn Chaim Ackerman (officieel Beit Hamidrash Yona Menachem z.l. Rennert, overeenkomstig de wens van de grootste geldgever). De architect heeft voor de ingang van deze synagoge van een traditionele boogvorm – inclusief sluitsteen – gebruik willen maken, maar tegelijkertijd een brede glazen pui in de gevel willen zetten, die binnen en buiten op uitnodigende wijze verbindt. Het resultaat is een monumentale omega op twee poten. Ik heb een aantal mensen op deze ingangspartij gewezen – en ze allemaal uit moeten leggen, waarom de zaak in elkaar zou lazeren als het een echte boog zou zijn geweest, en niet één van beton met ertegen aangeplakte natuursteen. Dat was natuurlijk geen representatieve steekproef onder de bevolking van Beitar Illit, die eenduidig iets zegt over de receptie, zoals het heet, van deze kunstgreep. Nochtans heb ik de indruk dat de architect ermee wegkomt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten