De joodse spijswetten zijn groot in aantal
en strekken zich ver uit, veel verder dan het simpele verbod om van het varken
te eten. Daarnaast zijn er ook nog joodse drankwetten. Niet dat de inname van
alcoholhoudende dranken verboden zou zijn, G’d verhoede. Integendeel, alle bier
is koosjer en de meeste rabbijnen zijn ruimhartig in het toestaan van gedistilleerd.
Er is daarentegen wel enige halachische (joods-wettelijke) problematiek
bij wijn.
Joden drinken, maar er wordt niet gezopen,
een enkele uitzondering daargelaten – maar die is dan ook sjikker wie a goj (dronken
als een niet-jood). Geheelonthouding is een mooi streven, maar het verdraagt
zich niet met de joodse godsdienst die immers op gezette tijden het drinken van
wijn expressis verbis gebiedt: een beker bij de kiddoesj (heiliging),
’s avonds en ’s ochtends, van elke sjabbat en van de feestdagen, alsmede de vier
bekers op de seideravond. Ook als het niet moet, beveelt de Torah het
drinken van wijn aan, omdat dit, tezamen met het eten van vlees, vreugde
verschaft op joodse feestdagen.[1] Kortom, het wordt pas echt gezellig als er
wijn geschonken wordt. En daar ligt ook deels het probleem.
Volgens de joodse wet dient ook wijn
koosjer te zijn. Koosjer vlees is afkomstig van een beperkt aantal diersoorten.
Deze dieren moeten bovendien gezond zijn, een staat waarop ze na de rituele
slacht, als het voor het dier zelf al niet meer uitmaakt, onderzocht worden.
Een ziek varken dat met een handgranaat om het leven is gebracht is daarentegen
nog steeds voor consumptie geschikt. De Voedsel- en Warenautoriteit zal
weliswaar proberen de verkoop van dergelijk vlees zo veel mogelijk te beletten,
maar Jezus heeft het eten ervan niet verboden. Koosjere wijn is echter, net als
alle andere wijn, het product van druiven. Ingrediënten en procedé zijn
hetzelfde als bij niet-koosjere wijn. Sterker nog: koosjere wijn kan van het
ene moment op het andere, zonder dat er iets aan de chemische samenstelling
verandert, niet langer koosjer zijn.
Dit laatste nu hebben wij te danken aan de
niet-joodse onhebbelijkheid om afgoden te dienen met het brengen van
plengoffers van wijn. Als zoiets plaatsvindt met behulp van koosjere wijn, is
ook de wijn die in de fles is achtergebleven verder verboden. Wij nemen hier
geen enkele risico; het is niet vereist dat zo’n plengoffer met plechtige
rituele omgeven is. Als een niet-jood een ontkurkte fles koosjere wijn slechts
aanraakt, zelfs zonder deze leeg te gieten, geldt de wijn in de fles al als
geplengd tot een afgod. Het spreekt vanzelf dat door niet-joden gemaakte
wijn, wijn waar de goj de hele tijd met zijn handen aan heeft gezeten,
helemaal verboden is.
Nu zou elke wijnboer allang failliet zijn
als wijn alleen bestemd zou zijn voor afgodendienst. Met de kerstening van het
Westen is de vraag naar die wijn nu juist verdwenen. De islam heerst tot ver in
het Oosten en, zoals bekend, willen moslims je fles wijn niet eens aanraken. De
vraag is daarom gerechtvaardigd of je werkelijk bang moet zijn dat de
gemiddelde hedendaagse niet-jood een afgodendienaar is. Er zijn dan ook tijden
(niet eens zolang geleden) en plaatsen geweest (o.a. diverse joodse
gemeenschappen in Italië) waar op zich orthodoxe of op zijn minst traditionele
joden zich de gojse wijn goed lieten smaken. Daarbij sloegen ze ook de
andere reden voor het verbod op niet-joodse wijn in de wind. Wijn drinken is
gezellig; de consumptie van niet-joodse wijn opent de weg tot gezamenlijke
drinkgelagen met gojim, afgodendienaren of niet; dat leidt weer tot
verbroedering – en daarmee tot ongewenste verzwagering. Er is hiertegen een
voor de hand liggend verweer: alle bieren, inclusief die door monniken in
kloosters gebrouwen, alsmede een ruime keus aan sterke drank, zijn toch wel
geoorloofd? Daarbij zijn we kennelijk niet bang voor verzwagering!
Deze argumenten maken in andere tijden
(heden ten dage) en op andere plaatsen (onder orthodoxe joden in Israël en
elders) geen enkele indruk, zelfs al kan wie niet-joodse wijn belieft of zijn
door een onbevoegde aangeraakte, zojuist nog koosjere wijn alsnog wil
opdrinken, daarvoor enige ondersteuning in de halachische literatuur vinden.
Daarin is echter veel meer ondersteuning te vinden voor een verbod – en, voor
wie dat wil, een uitbreiding daarvan. Zo is er een mening die zegt dat een
niet-jood, alleen door ernaar te kijken, je koosjere wijn al bederft. Hetzelfde
zou gelden voor de blikken van een menstruerende vrouw. Overigens zijn de
meeste orthodoxe joden niet zover heen, maar de consensus is toch wel om geen
niet-joodse wijn te drinken. Er is trouwens, zeker hier in Israël, genoeg
koosjere wijn te krijgen. Hierbij hoedt men zich ervoor, dat is eveneens de
consensus, om de wijn in niet-joodse handen te laten vallen.
Is dit gedoe rond koosjere wijn nu niet
discriminerend? Dat valt wel mee. Alle gojim zijn immers, zonder verder
onderscheid te maken, verdacht, of je nu een bonafide vuuraanbidder bent of een
atheïst, of iemand die bijna op het punt staat om tot het jodendom toe te
treden. Ook maatschappelijk rang creëert geen uitzondering. Zowel degene die
aan de andere kant van het spoor, voorbij het woonwagenkamp, in de goot ligt,
als de koning in zijn paleis, en iedereen daartussen, moeten van onze wijn
afblijven. En alvorens iemand, omdat er toch een onderscheid gemaakt lijkt te
worden tussen joden en niet-joden, over apartheid begint, wijs ik erop dat er
ook joden zijn die hun eigen wijn, als het ware, niet aan mogen raken. Tot deze
categorie horen uiteraard apostaten, verraders en overlopers. Daar is nooit een
tekort aan geweest, maar het gaat hier om de veel grotere groep van seculiere
joden, daarbij inbegrepen diegenen die wel degelijk in die ene G’d geloven,
maar in het dagelijks leven enige moeite hebben met sommige van zijn geboden en
sommige van zijn vertegenwoordigers. Dat is wereldwijd ruim de meerderheid van
de joden. Er zijn natuurlijk nog veel meer gojim, maar de kans dat die
koosjere wijn in handen krijgen is niet zo groot. In Israël, waar je meer
seculiere joden dan niet-joden vindt en koosjere wijn alom aanwezig is, is dat
wel anders.
Ook hier is er een solide grondslag in de
halachische literatuur, met inbegrip van waar de lijn wordt getrokken: wie
publiekelijk de sjabbat ontheiligt, geldt als een afgodendienaar. Wie over deze
lijn heenstapt, gelieve van de wijn af te blijven, net als elke goj. Er
is alleen dit verschil, dat in dit geval het gevaar van verzwagering geen reden
is voor het verbod. Het is immers toegestaan zoon of dochter van een seculiere
jood te huwen, al zijn er ook weer die dat eveneens willen verbieden. Daar
staat tegenover dat andere rabbijnen een uitweg bieden, als volgt. Je kunt het
juk van Torah alleen afwerpen als je het ooit gedragen hebt. Zo niet, dan geld
je als een tinok sjenisjbah, een kind dat in gevangenschap is opgegroeid
– van niet-joden, uiteraard. Dat is geen fictieve rechtsfiguur, zolang er
mensen zijn die pas op latere leeftijd erachter komen, tot hun verbazing, soms
tot hun schrik, dat ze joods zijn. Die valt onbenul van de joodse wet niet te
verwijten. Je kunt dit echter versoepelen en stellen dat iemand ook zo’n tinok
is als deze seculier is opgegroeid en als zodanig weinig besef heeft van de
uitgebreide, ingewikkelde en strenge wetten op het punt van heiliging en
ontheiliging van de sjabbat. En waren de seculieren niet ruim in de
meerderheid?
Niettemin is het de minhag (het
gebruik) onder de vromen om door seculiere joden aangeraakte wijn niet te drinken,
ook al is er toestemming daartoe van sommige rabbijnen die verder allerminst
liberaal zijn. Dat kan bizarre situaties opleveren. Zo is mij ooit op het hart
gedrukt, toen wij bij ons thuis een klein gezelschap ontvingen, om er toch
vooral voor te zorgen dat wijn niet in handen viel van zeker persoon in dit
gezelschap. Degene die me dit vroeg, had het over haar moeder.
Ik had die moeder wel eens eerder ontmoet.
Seculier? Zeker, maar een afgodendienares? Dat leek me twijfelachtig. Twijfel
is in zo’n geval goed. Het is namelijk een halachisch principe dat je in geval
van twijfel kunt verlichten. Volgens dit principe zouden de zaken zo liggen,
dat deze mevrouw niet alleen in werkelijkheid geen afgodendienares was, maar
ook volgens de joodse wet. Helaas, zo eenvoudig gaat dit niet. Het is namelijk
tevens twijfelachtig of het gebod om een seculiere jood als een afgodendienaar
te beschouwen rechtstreeks uit de Torah afkomstig is, of dat het door onze
wijzen is ingesteld. In het eerste geval zou je juist moeten verzwaren en
deze seculiere jood niet het voordeel van de twijfel moeten geven. Om nu het
zekere voor het onzekere te nemen doen wij dat nu maar evengoed.
Het zal de lezer inmiddels niet meer
ontgaan dat men in de vrome wereld gaarne verzwaart, niet rekkelijk maar
precies is, om niet te zeggen steil, in de overtuiging, of de waan, dat dat den
Here welgevallig is. Ik weet niet wat die behoefte voedt, maar ik zou er wel
aan tegemoet willen komen, met de volgende informatie, voorafgegaan door een
korte inleiding.
De Israëlisch stad Bnei Barak staat bekend
om zijn talloze synagogen, allemaal orthodox, zijn jesjivot (instellingen
voor voortgezet onderwijs in Torah en Talmoed) en zijn overwegend, misschien
wel uitsluitend vrome bevolking. Als je over de snelweg aankomt, is Bnei Barak
te herkennen aan de Coca-Colafabriek (zie je die aan je linkerhand, dan heb je
net de afslag gemist). Ik weet niet of de Coca-Colafabriek met opzet in Bnei
Barak is geplaatst, maar het is een feit dat orthodoxe joden zich de Coca-Cola
goed laten smaken, daar en elders, en niet alleen Coca-Cola, maar ook de
gesuikerde, gazeuse wateren van de concurrentie. En niemand die zich erom
schijnt te bekommeren dat er wel eens afgodendienaren, joods of niet-joods, met
hun handen aangezeten zouden kunnen hebben. Dat zou men misschien wel moeten
doen.
Op een zondagmiddag in de nazomer van 1986
was ik er getuige van hoe in de Amsterdamse Bijlmermeer een beeldhouwwerk werd
onthuld. Het kunstwerk was geplaatst op een eilandje in een vijver, omringd door
de flatgebouwen Groeneveen, Grubbehoeve en Kleiburg, met de naam Grubbezee. Van
enige afstand en zonder bril op, zou je een ogenblik kunnen menen dat het een
werk van Niki de Saint Phalle was. Of het werk werd onthuld op de traditionele
wijze, kan ik mij niet herinneren. Ik weet nog wel dat het ingewijd werd.
Het was namelijk geen gewoon kunstwerk, in de zin van l’art pour l’art.
Het stelde Moeder Aisa voor en die had iets te maken met het
Surinaams-Afrikaanse Winti-geloof. De inwijding geschiedde aldus: een
oude vrouw ging scheep, vergezeld van een roeier, op de Grubbezee, begeleid
door trommelaars op de wal. Ik stond ook op de wal, te midden van andere
nieuwsgierige buurtbewoners, en zag dat halverwege de vijver de oude vrouw, op
een voor haar kennelijk betekenisvolle wijze, een fles ledigde in het water.
Een plengoffer aan een afgod – daar was ik
zojuist getuige van geweest. Hoewel ik weet dat je je geheugen niet kunt
vertrouwen, meen ik mij toch stellig te herinneren dat de oude heks een fles
Coca-Cola had gehanteerd. Er is trouwens een aanwijzing dat ik gelijk heb: de
Grubbezee werd na de plechtigheid omgedoopt tot Colakreek (mogelijkerwijs
naar de gelijknamige waterpartij in Suriname, maar die heet weer Colakreek
omdat het water zo bruin is).
Dan is er nog een detail dat, hoewel niet
strikt noodzakelijk voor dit betoog, te aardig is om niet te vermelden. De
schepper van Moeder Aisa was de Israëlische kunstenaar Chaim Oren. Ik
vermoed dat hij gedacht heeft, Winti sjminti, ieder zijn meug,
boslandcreolen moeten toch zeker zelf weten wat ze geloven, ik geef ze een mooi
beeld – wat heet: ik verfraai de hele Bijlmermeer – en verdien zelf ook nog
iets. Daar is iets voor te zeggen. Aan de andere kant: het is niet gebeurd,
maar stel nu eens dat Chaim Oren na de plechtigheid op me af was gekomen met in
zijn ene hand een fles wijn en in zijn andere een fles cola. Had ik hem dan,
als ik net zo vroom zou zijn geweest als anderen dat zijn, mijn glas moeten
laten vullen?
Literatuuropgave:
J. David Bleich, ‘Survey of Recent
Halachic Periodical Literature. May a Sabbath Desecrator Drink Wine?’, Tradition
44:3 (2011), p. 71 e.v. (online her en der te vinden, soms met andere paginering). De
auteur beantwoordt niet alleen de wat bizarre vraag uit de titel, maar geeft
ook een handzaam overzicht van de halachische literatuur over de kwestie
koosjere wijn en afgodendienaren.
[1] Enkele bronnen: Devarim (Deut.) 16:14, zoals verklaard in BT Pesachim 109a; Ps. 104:15.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten