Bij een ieder aan de muur


Bij Sefardiërs hangen R. Ovadja Josef, Rav Kadoori, de Baba Sali en de Ben Isj Chai aan de muur. Bij Litvaks zijn het o.a. de Chofetz Chaim en Rav Sjach. Het portret van de laatste Rebbe kijkt bij Lubavitchers op tafel; andere chassidim hebben hun eigen rebbes, groot en klein. Dit zijn de hoofdzaken. Er is uiteraard, voor wie dat wil, een grotere keus aan portretten van rabbijnen, tzaddikim en rosjei jesjiva. In Jeruzalem is er zelfs een speciaalzaak voor dit soort wandversiering.

De meeste portretten zijn goedgelijkende foto’s, maar je hebt ook, laten we zeggen, artistieke bewerkingen. Een mooi voorbeeld is dat van vijf van de zes rebbes van Lubavitch, die we ten voeten uit zien, terwijl ze samen door een sjtetl wandelen, met de eerste, de Alter Rebbe, in het midden.
Waarom hangen die rabbijnen bij mensen aan de muur? We doen niet aan heiligenverering (tenminste, laten we het hopen). Vermoedelijk willen wij ons laten inspireren door de geleerdheid en de fijne karaktertrekken van de afgebeelde personen. Om voor mezelf te spreken: bij ons thuis heb ik indertijd een paar portretten opgehangen (een vriendelijk lachende R. Sjlomo Zalman Auerbach, een narrig kijkende Steipler Gaon, een door mijn dochter Miriam in potlood uitgevoerd portret van R. Elchonon Wasserman, Rabbiner Hirsch) met het oogmerk, de kinderen een zeker ontzag voor onze wijzen bij te brengen. (Helaas heb ik dat ontzag verbaal meteen weer ondergraven door te schamperen over de gulle lach van R. Eliasjiv).

Wij leven in een tijd van grote proliferatie van afbeeldingen. Vroeger, toen dat veel minder het geval was, had je echter ook al portretten van rabbijnen. Ik weet niet welk rabbijnenportret als het vroegste beschouwd moet worden, maar je hebt ze al in het midden van de 17e eeuw (bijvoorbeeld Salomon Italias kopergravure van R. Menasse ben Israël, Aernout Nagtegaals mezzotint van R. Isaac Aboab da Fonseca). In de 19e eeuw, voorafgaand aan de uitvinding van de fotografie, is het een normaal verschijnsel, met name lithografische portretten. Om maar een voorbeeld te noemen: van de Rotterdamse opperrabbijn Emanuel Löwenstam, die slechts 38 jaar werd, bestaan twee portretten (M.H. Gans geeft er één in zijn Memorboek, p. 439, de ander hier), één meer dan zijn veel bekendere grootvader Arjeh Leib, de auteur van de responsenverzameling Pnei Arjeh (Memorboek, p. 230). Het is trouwens dit boek, en niet een eigen pennevrucht, die kleinzoon Emanuel vasthoudt in het hier afgebeelde portret.


Van Emanuel Löwenstams oudere tijdgenoot R. Seckel Wormser (ca 1770-1847) bestaan zelfs drie portretten. Hoewel hij nimmer is vergeten, staat de persoon van Seckel Wormser tegenwoordig zeer in de belangstelling. Zijn graf in het Duitse Michelstadt (Hessen) trekt internationaal bezoekers, die daar komen om kaarsjes aan te steken, te leren, te oren, tehillim te zeggen en kvitlach (briefjes met dringende beden) op zijn graf achter te laten. Aan foto’s op het Internet te oordelen, zijn het uitgerekend geen jekkes, maar vooral chassidim van diverse snit die op Michelstadt convergeren. Dat is niet zo verwonderlijk, want Seckel Wormser was zelf meer dan chassidisch angehaucht: hij was een talmid van R. Nosson Adler en bovendien genoot hij faam als Ba’al Sjeim (Meester van de Naam). Als hij tijdens zijn leven genezing van lichamelijke en geestelijke kwalen kon bewerkstelligen door zijn esoterische kennis van de Heilige Naam, dan is het niet al te krankzinnig om te veronderstellen dat kvitlach ook nu nog zin hebben.
Daarnaast is er onlangs ook een wetenschappelijke, kritische biografie van Seckel Wormser verschenen (Karl Erich Grözinger, Der Ba’al Schem von Michelstadt. Ein deutsch-jüdisches Heiligenleben zwischen Legende und Wirklichkeit, Frankfurt am Main, 2010). Het is een beetje een droog boek, dat niettemin in de ban zou zijn gedaan als R. Eliasjiv en de andere gedolei hador ervan zouden weten. Grözinger wijst namelijk op een opmerkelijk contrast in Wormsers persoon. Hoewel deze tot aan zijn dood een praktijk als Ba’al Sjeim dreef, had hij tevens een geprononceerde belangstelling voor de Duitse filosofie en de moderne wetenschap van zijn tijd. Bovendien bestudeerde - en citeerde - Wormser het werk van Moses Mendelssohn - heden ten dage volstrekt anathema in ultraorthodoxe kring. Het ligt een beetje eraan aan wie je het vraagt, maar Mendelssohn is één van de personen aan wie al onze sof te wijten is (u dacht misschien aan Hitler, maar neen, u bent abuis).
Veertig jaar geleden kreeg Seckel Wormser nog geen halve kolom in de Encyclopaedia Judaica, al was het lemma geschreven door niemand minder dan Gershom Scholem. Dit lemma is echter nog steeds interessant, niet vanwege de karige informatie die het bevat, maar omdat het de, bij mijn weten, enige gepubliceerde afbeelding geeft van het derde portret van Seckel Wormser. De andere twee zijn lithografieën, nummer één als jongeman, nummer twee op gevorderde leeftijd. Het derde portret is een olieverfschilderij dat zich, volgens de encyclopedie, in de verzameling van Arthur A. Kahn te Kaapstad bevindt. Het is maar een klein plaatje, vermoedelijk niet eens van het hele schilderij, maar je kunt zien dat het dezelfde vent is, in leeftijd het dichtst bij de tweede litho, maar voor de rest daarvan verschillend.



Toen ik voor het tijdschrift Mishpacha met een artikel over Seckel Wormser bezig was - een voetnoot bij diens biografie -, heb ik geprobeerd de verblijfplaats van het schilderij te achterhalen. Ik wilde weten wie het had gemaakt, in wiens opdracht, en met welk doel. Misschien was de eigenaar genegen een goede afbeelding in kleur te verschaffen. Google schoot al meteen te kort; navraag bij ter zake kundigen in Kaapstad leverde niets op. Ook mevrouw Berman, de bejaarde onderbuurvrouw van mijn dochter Miriam hier in Beitar Illit, afkomstig uit Kaapstad en met artistieke belangstelling behept, kon niet helpen. Er is waarschijnlijk wel meer informatie over het schilderij te bemachtigen, alleen niet snel en gemakkelijk (ik heb dit vraagstuk van ondergeschikt belang voorlopig geparkeerd).
Mijn voetnoot verscheen al een tijdje geleden in het vrome Mishpacha; nu is er ook de hele biografie. Alleen is deze geen lectuur voor de bezoekers van het graf van de Ba’al Sjeim van Michelstadt. Die willen een gaaf portret, één dat niet herinnert aan Mendelssohn, Duitse filosofie en wetenschap. Het interessante is echter dat Wormsers brede belangstelling, ver over de rand van de dalet amous sjel halochoh (de vier ellen van de Joodse wet), voor hem geen tegenspraak met zijn strikt orthodoxe levenswijze inhield, althans ik krijg in gene dele die indruk uit Grözingers biografie.
Naast de vier reeds genoemde rabbijnen aan mijn muur was er nog plaats voor een vijfde. Er zat zelfs een spijker. Een schoonzoon die naar een kennelijk nogal misnagdische jesjieva is gegaan, had het portret van de Lubavitcher rebbe (ook een potloodtekening van Miriam) dat daar oorspronkelijk hing, stiekem verwijderd - iets dat we pas na een tijdje in de gaten hadden. Ik heb daar nu het portret van Seckel Wormser, een reproductie van de tweede litho, opgehangen.

Geen opmerkingen: