Water


De stad Amsterdam ramt zich op de borst om haar vele grachten en meer dan duizend bruggen, maar naar schatting de meeste Amsterdammers wonen in straten en op pleinen (al is er meestal wel water in de buurt). Zelf heb ik gedurende een gedeelte van mijn jeugd, tussen 1955 en 1971, het voorrecht genoten om aan het water te wonen, op de Wittenburgergracht aan de Nieuwe Vaart. Daarna heb ik nog een tijdje ik in het suburbane Amsterdam-Nieuwendam aan een siersloot gewoond, waarvan ik nooit de naam geweten heb. Mogelijkerwijs had deze watermassa een functie in de afwatering van het gebied, maar het was geen waterweg. Er voer nooit een boot. 's Winters werd er wel geschaatst, maar in kleine rondjes – je kon nergens heen schaatsen. Op de Nieuwe Vaart werd nooit geschaatst, zelfs niet in de legendarisch strenge winter van 1963. Waarschijnlijk was het water hoe dan ook te diep om goed te bevriezen (er werd regelmatig gebaggerd), maar de vaart werd ook bevaarbaar gehouden. Toen halverwege de 19e eeuw het Oosterdok werd ingericht als haven, maakte de Nieuwe Vaart daar ook deel van uit. Maar toen ik heel klein was – of misschien nog vóór mijn geboorte – werd de kade langs de vaart vervangen door een schuine wallekant en werden de rails voor de goederentreinen opgebroken om plaats te maken voor een brede asfaltweg. Echte havenactiviteit was er niet meer, maar tijdens mijn jeugd was er niettemin regelmatig waterverkeer: sleepbootjes trokken dekschuiten, er voer een vuilnisschuit, er werd geroeid – niet in slanke wedstrijdboten, maar in sloepen (de roeiers waren leerlingen van de Zeevaartschool op de Prins Hendrikkade). Op de werf van Kromhout werd nog gewerkt, en aan de andere kant van de sluis lag een zeeschip afgemeerd, als het niet buitengaats was om kabels te leggen (het had daarvoor een speciale constructie op de boeg). Dát is water voor de deur! De Nieuwe Vaart bood een schouwspel waarvan ook geur (een zilte zweem) en klank (bijvoorbeeld het gepruttel van motorbootjes met de uitlaat net onder de waterlijn) deel uitmaakten. Al was het niets sensationeels, er gebeurde tenminste iets, zulks in tegenstelling tot het stilstaande water in Amsterdam-Nieuwendam. Niettemin is er daar in de jaren zeventig één keer iets gebeurd, een ernstig incident: een jongeman uit het flatgebouw tegenover ons, aan de andere kant van de siersloot, probeerde zichzelf, ten einde raad, op een avond erin te verdrinken. Het werd hem tijdig verhinderd – waarbij het waarschijnlijk hielp dat die rotsloot voor het beoogde doel gewoon te ondiep was.

Geen opmerkingen: