De diamant van zand


Een ambachtsman had eens een prachtige diamant vervaardigd. Dit nieuws kwam de plaatselijke heerser ter ore, waarop deze de ambachtsman ontbood. Ik verlang deze diamant te verwerven, sprak de heerser. Breng de diamant hier en ik zal je rijkelijk belonen.

Helaas, heer, zei de ambachtsman, dat is onmogelijk. De diamant is gemaakt van het fijnste zand. Slechts op een moment dat de wereld in een uitzonderlijk evenwicht verkeerde, kon ik hem in elkaar zetten. De zandkorrels dragen elkaar, als de stenen in een koepelgewelf. Echter – de geringste verstoring zal de diamant in elkaar doen storten en het zand verstuiven.

De ambachtsman boog deemoedig het hoofd.

De heerser liet het afslaan, want tegen zoveel tegenslag was hij niet opgewassen. Daarna dacht hij lang en diep na. Een diamant van zand? Hij twijfelde eraan of zoiets mogelijk was. Maar was er niet een oud vers dat zei dat de wijze pas zekerheid verkreeg als hij het onmogelijke zelf had gezien? Hij kon deze delicate aangelegenheid niet aan een ondergeschikte overlaten.

Nog diezelfde middag ging de heerser, onder gewapende geleide en met imposant gevolg, met dieren en tamboerijnen, zelf een onderzoek instellen naar aard en wezen van deze diamant, die hem tenslotte rechtens toekwam.

De soldaten verschaften de heerser toegang tot het onderkomen van de ambachtsman. In het midden van het enkele vertrek stond een tafel met daarop tal van gereedschappen. Ze kwamen hem onbekend voor, al ontging het hem niet dat ze bestemd waren voor fijn en precies werk. Alleen met de werking van de hamer, die ook op tafel lag, was hij vertrouwd, althans in theorie.

Hij keek verder het vertrek rond. Toen zag hij, zijn ogen inmiddels gewend aan het schemerige licht, in een nis een klein glazen kastje staan. Daarin lag de diamant.

Voortvarend maar toch voorzichtig, met twee handen, vatte de heerser het glazen kastje aan, om de diamant bij het licht van het venster beter te kunnen bekijken.

Gemaakt van zand? Daar was anders niets van te zien. Het was werkelijk een schitterende steen. Hij kon zich niet herinneren een diamant van zulk een kloek formaat gezien te hebben.

Hij zette het glazen kastje op de tafel – onvoorzichtig, te hard. De heerser deed verschrikt een pas achteruit. De diamant was echter nog intact. Zich herstellend, stak hij nu een hand uit om het kastje te openen. 

Dit is het moment om dit verhaal even te onderbreken en de vraag te stellen, welke kant het nu op moet. Het kan uiteraard als volgt: 

De heerser opende het glazen deurtje en nam, langzaam en secuur, de diamant tussen zijn beringde duim en vingers. Toen pas verpulverde de steen tot stuifzand. 

Einde. Het verhaal is dan een gelijkenis met een nogal voor de hand liggende strekking. De diamant is in dit geval iets dat met veel zorg, toewijding en moeite tot stand is gebracht maar dat nu beschadigd en kapotgemaakt wordt door vreemde, begerige vingers: onze welvaart, de verzorgingsstaat, “onze vrijheid”. En iedereen, althans een groot deel van het huidige Nederlandse electoraat, kan je vertellen waar die heerser voor staat. Die kant wil ik niet op. Trouwens, wat is dat voor flauwekul, een diamant van zand? 

Maar het kan ook anders: 

De heerser opende het glazen deurtje en nam, langzaam en secuur, de diamant tussen zijn beringde duim en vingers. Hij bekeek hem van alle kanten, nam hem in zijn andere hand, hield hem tegen het licht en rolde hem daarna heen en weer in zijn handpalm.

Er verpulverde niets. De steen was stevig, hard en glad. Toch was er iets mee.

Uit zijn gevolg trad nu zijn taxateur naar voren, met zijn loep al in zijn oogkas geklemd.

Staat u mij toe, heer, zei hij.

De taxateur hoefde niet lang te kijken.

Helaas, heer, zei hij, glas.

Nu begreep de heerser waarop de ambachtsman had gezinspeeld. Vond glas niet zijn oorsprong in zand? Grondstof, dat was het woord. Maar waarom had de ambachtsman niet gewoon gezegd dat de diamant namaak van glas was? Was het dan onmogelijk om zich naar waarheid te uiten ten overstaan van een hogergeplaatste?

De heerser greep de hamer om de glazen diamant op de tafel kapot te slaan. Zijn hamerslag schampte af; de diamant belandde op de vloer en rolde weg. Nu nog bozer, koelde hij zijn woede op de taxateur, waarbij de hamer alsnog van pas kwam. 

Zo is het nog steeds een gelijkenis, maar de uitleg ligt er niet zo dik bovenop. Ik zou zelf niet zo één-twee-drie weten wat die uitleg precies is. Het klopt natuurlijk wel dat de hoofdpersoon in dit verhaal een Oosters potentaat is.

 


Geen opmerkingen: