Pelikanen overal (deel 1)

 

Wat is nu geen vak voor een joodse jongen? Agent van politie, uiteraard. Balletdanser. Ook beeldhouwer hoort naar mijn smaak op het lijstje van onjoodse beroepen. Niet dat er geen joodse beeldhouwers zijn. Je had ze al meer dan honderd jaar geleden, bijvoorbeeld Mark Antokolski (1843-1902) in Rusland en Jacob Epstein (1880-1959) in Engeland. Tot de belangrijkste werken van de laatste behoren Christ in Majesty (1957) in Llandaff Cathedral, Cardiff, St. Michael’s Victory over the Devil (1958) aan de gevel van de kathedraal van Coventry, alsmede een Madonna and Child (1927), thans in de Riverside Church, New York, een thema waarnaar Epstein terugkeerde ten gerieve van het Convent of the Holy Child in London (1953) – en dat allemaal zonder daadwerkelijk te sjmadden! Een verzachtende omstandigheid is dat afgodendienaren nu eenmaal grotere afnemers van beeldhouwwerken zijn dan, zeg, de filialen van de Britse United Synagogue of die van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap. Het is een simpel marktmechanisme; je kunt ook weinig tuinkabouters kwijt aan de bewoners van een torenflat. Maar je hebt hier wel de reden, waarom beeldhouwer geen joods beroep is.

De Amsterdammer Joseph Mendes da Costa (1863-1939) was een iets oudere tijdgenoot van Epstein en eveneens beeldhouwer. In Amsterdam kun je tal van zijn werken langs de openbare weg aantreffen, en het Joods Historisch Museum bezit zijn bekende beeldje Geschiewes (1902), één van een serie kleine terracottabeeldjes die Mendes da Costa rond 1900 maakte van ‘Joodse volkstypes’ – een onderwerpskeuze waarop niets valt aan te merken. Maar daar staat tegenover dat Mendes da Costa ook beeldjes gemaakt heeft – letterlijk heiligenbeelden – van St. Anna en St. Franciscus van Assisi. Tevens is hij de maker van een rond reliëf in zandsteen in de gevel van de R.K. Hofkerk in de Amsterdamse Watergraafsmeer, voorstellende een pelikaan die haar jongen, drie in getal, voedt met haar eigen bloed, een zinspeling op het bekende lijden en de zelfopoffering van Jezus.

Via de pastoor van deze Hofkerk kwam ik erachter dat Mendes da Costa eveneens een rond reliëf van een pelikaan – in feite precies dezelfde voorstelling – had gemaakt voor het kantoorgebouw van de Alkmaarse verzekeringsmaatschappij Hooge Huys. De suggestie is niet dat verzekeraars, net als die kleine pelikaantjes, bloedzuigers zijn; integendeel, de verzekeraar in kwestie vergelijkt zich met de moederpelikaan, het symbool van zich opofferende naastenliefde. Als zodanig is het Alkmaarse reliëf een mooi voorbeeld van in steen gehouwen gotspe.

Zowel de Hofkerk als het kantoor van Hooge Huys zijn ontworpen door A.J. Kropholler (1881-1973), de architect die zoveel baksteen in zijn ontwerpen deed. Na enig heen- en weergeklik op het Internet vond ik nog twee Roomse kerken, ook al ontworpen door Kropholler, die worden gesierd door een pelikaanreliëf van Mendes da Costa. Dankzij Google Streetview kon ik vaststellen dat het reliëf aan de gevel van de O.L. Vrouwe van Lourdeskerk in Scheveningen niet verschilt van Mendes da Costas pelikanen in Amsterdam en Alkmaar. De H. Antonius Abtkerk in Rotterdam is in 1973 afgebroken, maar een foto in het Rotterdamse Gemeentearchief toont aan dat hier eveneens sprake was van precies dezelfde pelikaan – met als enige variatie dat het reliëf hier aan een binnenmuur was bevestigd.


Amsterdam

Alkmaar

Rotterdam

Kropholler, katholiek uit overtuiging, heeft nog diverse andere kerken gebouwd. Ik weet niet of Mendes da Costa daarvoor nog een paar pelikaanreliëfs op voorraad had. Iemand die wil promoveren in de kunstgeschiedenis zou dat eens uit kunnen zoeken en daarbij tevens een antwoord geven op de vraag, welk reliëf nu het eerste en originele was. Om het geheel een beschouwend tintje te geven, zou de promovendus ook iets kunnen zeggen over het gewicht van originaliteit in i.c. de beeldhouwkunst. De volgende pastoor die bij Kropholler kwam om een nieuw gebouw voor zijn O.L. Heer Gespijkerd aan het Houtkerk of O.L.V. van het H. Kruis wilde misschien helemaal geen origineel reliëf, maar net zo’n pelikaan als hij had gezien in Amsterdam, Rotterdam of Scheveningen. (Waarop Kropholler dan kon zeggen: nou dat treft, eerwaarde, ik ken toevallig een jodenman die ze kan leveren.)


Het in 1963 afgebrande pand van C&A aan het Damrak, voorheen
de huisvesting van een levensverzekeraar

Het feit dat Mendes da Costa hetzelfde pelikaanreliëf gemaakt heeft voor zowel een paar Roomse kerken als een levensverzekeraar, wijst op de rek die in de betekenis van het symbool zit. De vroegste geschreven bron waarin de pelikaan verschijnt, althans één die nog bestaat, is de Physiologus, een vroegchristelijke, in Alexandrië in het Grieks opgeschreven tekst (2e eeuw), die een moraliserende zin verleent aan de echte en vermeende eigenschappen van werkelijk bestaande en fabeldieren – het maakt de anonieme auteur allemaal niet uit. De moederpelikaan, aldus de Physiologus, zou de onhebbelijkheid hebben om haar jonkies dood maken als die te druk worden in het nest (in andere, latere versies staat de vaderpelikaan aansprakelijk; deze zou uit jaloezie handelen). Na drie dagen krijgt ze echter medelijden en wekt ze de lijkjes tot leven door haar eigen bloed over ze uit te storten, waarmee ze het voortbestaan van de familie waarborgt. Het is mogelijkerwijs dit aspect dat levensverzekeraars aanspreekt; zij doen als het ware hetzelfde, door uit te keren bij overlijden. M. Boas wijst in een artikel in het maandblad Amstelodamum, juni 1936, op drie Amsterdamse gebouwen, alle van oorsprong levensverzekeringskantoren, die een pelikaan (“blijkbaar als symbool van ouderzorg”) aan hun gevel hebben. Eén daarvan is een in 1963 afgebrand pand aan het Damrak (op dat moment van het kledingbedrijf C&A), een ontwerp van Berlage.

Ook het Nederlandse Rode Kruis heeft het pelikaansymbool gebruikt. Het medelijden en de barmhartigheid die de moederpelikaan kenschetsen zijn uiteraard eigenschappen die de organisatie ook zichzelf graag toeschrijft, maar het gaat hier vooral om het bloed dat zij laat vloeien. Zo komt de pelikaan, met nadrukkelijk bebloede borst, voor op een postzegel van 4 cent ter ere van het Rode Kruis uit 1957, alsmede op een vooroorlogs aanplakbiljet van de Bloedtransfusiedienst. Wie in jaren dertig vijfmaal bloed afstond, ontving van het Rode Kruis een penning ten geschenke, met daarop eveneens onze pelikaan. Het Joods Historisch Museum heeft een exemplaar van deze penning in de collectie; op de andere kant staat de beeltenis van prof. dr. Karl Landsteiner, een om zijn onderzoek van het bloed bekende Oostenrijkse medicus, en een gesjmadde jood – vandaar zeker.

Voorts staat de pelikaan voor medelijden, barmhartigheid, zorgzaamheid en naastenliefde in het algemeen. In die betekenis maakt de vogel deel uit van het Wertheimmonument in het Amsterdamse Wertheimpark (het kapiteel van de zuil op de fontein, waar de pelikaan de plaats inneemt van acanthusbladeren). A.C. Wertheim (1832-1897) was geen levensverzekeraar, maar bankier en politicus – alsmede “der armen hulp, der zwakken staf, der menschheid vriend”, zoals op zijn eigen monument staat te lezen.

Niettemin is de pelikaan toch vooral een Christelijk symbool. De Physiologus laat daar geen twijfel over bestaan, als de tekst erop wijst, dat de mensheid door de zondeval ten dode zou zijn opgeschreven, ware het niet dat Jezus “ons door zijn dood aan het kruis met zijn bloed tot het eeuwige leven gewekt heeft” (ik vertaal hier naar de Duitse vertaling van Friedrich Lauchert). De pelikaan is dan ook aan tal van kerken te zien is, alleen al dankzij de inspanningen van Mendes da Costa. Nu heeft Mendes da Costa, althans dat is de gangbare mening, nóg een pelikaanreliëf vervaardigd, dat boven een poortje zit in de Muiderstraat te Amsterdam. Dat is merkwaardig, want dat poortje leidt niet naar een kerk of naar een verzekeringsmaatschappij, maar naar de Portugees-Israëlitische Synagoge. Wat moeten de Portugese joden nu met zo’n Christelijk symbool?



Muiderstraat
(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen: