Er is een duidelijk
onderscheid tussen de Portugees-Israëlitische begraafplaats in Ouderkerk aan de
Amstel en de Hoogduitse in Muiderberg. In Ouderkerk liggen de matseivous
plat op de graven, in Muiderberg markeren ze deze rechtop. De stenen in
Ouderkerk zijn bekend om hun rijke, gebeeldhouwde versiering, terwijl die in
Muiderberg uiterst sober zijn en eigenlijk alleen tekst bevatten.
Nu is dit onderscheid niet haarscherp. In Muiderberg kun je ten minste één
liggende grafsteen vinden; deze is tevens met beeldhouwwerk versierd. Het kan
hier een verdwaalde Portugees betreffen, want onder aan de zerk is een uit de
wolken afdalend engeltje afgebeeld, dat met een bijl een boom omhakt, een
motief dat in Ouderkerk vaak voorkomt, met of zonder dit morbide cherubijntje
des doods.
Het is echter niet de
enige grafsteen met beeldhouwwerk. Ook tal van rechtopstaande stenen, vooral in
het 18e-eeuwse gedeelte van de begraafplaats, hebben wel degelijk uitgehakte
decoratie, zij het meestal sober in uitvoering (laagreliëf) en ontwerp. Op
diverse, aan de voet waarvan kennelijk telkens een mouheil begraven
ligt, zijn de voor een besnijdenis benodigde werktuigen (schildje, mesje, e.d.)
afgebeeld.
Op andere zie je handen
met gespreide vingers, die op hier ter aarde bestelde kouhaniem duiden.
(Wie in dit soort zaken niet thuis is, maar wel de originele Startrek serie
heeft gezien, kent dit motief - een hand gespreid tussen de midden- en
ringvinger - als de Vulcaanse groet. Leonard Nimoy - Spock - kwam op het idee
door een jeugdherinnering: als kind was hij op een feestdag door zijn
grootvader meegenomen naar een orthodoxe sjoel en had daar de kouhaniem zien doechenen.
In Amsterdam is het niet de minhag, en ook hier in Israël heb ik het nooit
gezien, maar in de sjoel van die opa hadden de kouhaniem hun zegenende handen
met gespreide vingers onder hun tallis vandaan gestoken, wat overigens wel
conform de glos van de Remoh op Ourach Chaim 128:23 is, zoals de
kenners weten. In ieder geval, die uitgestoken handen hadden een diepe indruk
op Nimoy gemaakt. Normalerwijze bedekken de kouhaniem niet alleen hun hoofd
maar ook hun handen. Toen mijn dochter Miriam, toen een jaar of vier, dat voor
het eerst zag in sjoel Amstelveen, riep ze: “Kijk papa, spoken!”)
Toegegeven, de weergave van dit soort en andere motieven op grafstenen in
Muiderberg is nogal rudimentair vergeleken met de figuurstukken die je in
Ouderkerk aantreft, maar ook hier zijn er enkele uitzonderingen. Deze hebben
bovendien de aardige bijzonderheid dat het taferelen uit het contemporaine
joodse leven zijn, althans op het eerste gezicht, in tegenstelling tot de
Bijbelse geschiedenissen in Ouderkerk die veelal naadloos in een christelijke
iconografische traditie passen - en soms niet in een joodse (zoals de
afbeelding van G’d op het graf van de in 1717 overleden Samuel Senior
Teixeira).
Eén daarvan is de
afbeelding van drie mannen, waarvan één de handen van de ander overgiet,
terwijl de man in het midden het afdruipende water opvangt in een schaal. Je
kunt deze handeling in Israël, waar de kouhaniem elke dag doechenen, en niet
alleen op jontef, bij wijze van spreken dagelijks gadeslaan, als levi’s de
handen van de kouhaniem overgieten. Het graf waar deze matseivoh bij hoort is
overigens niet van een cohen, maar van een levi, Wolf Goldsmit (1659-1717). De
scene is de uitwerking van een motief dat je vaak op graven van levieten ziet:
een hand die een kan water ledigt. (Waarom die hand soms uit de wolken steekt
is raadselachtig, zulks in tegenstelling tot de in Ouderkerk voorkomende hand
met een bijl, ook al is dat naar joodse maatstaven een wat al te antropomorfe
voorstelling van de G’ddelijke voorzienigheid.)
De wijze waarop dit
tafereel is weergegeven, is echter niet uit het 18e-eeuwse joodse leven
gegrepen, maar uit een voorbije tijd, toen de Tempel nog stond. En niet de
Tweede Tempel, maar de Eerste, gegeven het feit dat we hier te maken hebben met
de Kouhein Godoul, die over zijn opperpriesterlijk kleed, compleet met
belletjes en granaatappeltjes, de chousjen misjpot (“het borstschild der
rechtsuitspraak”, in de vertaling van rabbijn Vredenburg, Ex. 28:15)
draagt.
Voorts zou de compositie
met drie mannen, volgens Rochelle Weinstein in een artikel in het Journal of
Jewish Art (1974), niet naar het leven (afgezien van de historische
verkleedpartij) maar op een christelijke versie van een ander Bijbels thema
gebaseerd zijn, de ontmoeting tussen Avraham en Malkie-Tsedek (Gen. 14:18), in
de behandeling van Bernard Salomon (1508-1561). Nu heb ik het artikel van
Weinstein niet gelezen, maar aan het plaatje van Salomon, een Bijbelillustratie
in houtsnede, zie ik de overeenkomst niet af. Maar dat neemt de verdenking dat
de anonieme, zonder twijfel gojse beeldhouwer zich op een conventioneel,
christelijk voorbeeld heeft gebaseerd, niet weg.
Een andere uitzondering is de weergave van een bris miloh, een besnijdenis,
althans de kern daarvan. Er zijn weliswaar meer ceremoniële onderdelen, maar
het komt er toch op aan, dat één man, de sandek, het joch vasthoudt op
zijn knieën, terwijl de mouheil zijn werk doet. Dit zien we nu op de steen van
Mozes Avraham Alexander Ziskind Kijzer, overleden in 1755. De anonieme
beeldhouwer kon zich hier baseren op in ieder geval één voorbeeld dat zeer
waarschijnlijk zó uit het joodse leven afkomstig was, Bernard Picarts
voorstelling van een besnijdenis bij de Portugezen, één van zijn illustraties
bij het eerste deel van Cérémonies et Coutumes religieuses de tous les
peuples de monde, 1723. Op de ets van Picart (afgebeeld in Gans zijn Memorboek,
p. 156) zit de mouheil, uit praktische overwegingen, geknield, terwijl die op
de grafsteen, nogal onpraktisch, min of meer rechtop staat. Een andere
kanshebber om als voorbeeld gediend te hebben is wellicht de in houtsnede
uitgevoerde afbeelding van een bris miloh, zoals die in diverse versies
voorkomt in evenzovele minhag-boekjes uit de 17e en 18e eeuw. Die houtsneden
zijn weliswaar niet naar het leven gemaakt, maar naar elkaar (waarbij de
kwaliteit steeds minder wordt, wat een iemand nieuwsgierig maakt naar de
allereerste*), maar ze komen wel uit joodse bron. Bovendien stáát de mouheil,
in alle versies.
De besnijdenis van
Picart vindt zo te zien bij de familie thuis plaats; die op de grafsteen in een
ruimte met aan weerszijden zuilen en op de achtergrond een met een balustrade
beveiligd balkon. Dat zou een synagoge kunnen zijn; zowel de Grote (1672) als de
Neie Sjoel (1752) in Amsterdam hebben zuilen. Ook de diverse houtsneden suggereren
een synagoge. Maar dat hoeft niet. Het zou ook de Tempel in Jeruzalem kunnen
zijn, de Tweede, in dit geval. De ets van Picart en de afbeeldingen uit de
minhag-boekjes zijn namelijk zwaar in de minderheid ten opzichte van de vele,
dikwijls in de Tempel gesitueerde uitbeeldingen van een christelijke
besnijdenis, om het zo maar te noemen: de zogenaamde Besnijdenis des Heeren.
*Dat valt tegen. De oudste versie van deze
houtsnede en van andere die het Joodse leven illustreren staan in de Jiddische
bewerking van Jitzchak Tyrnaus Minhagim, gepubliceerd in Venetië in
1593; de kwaliteit daarvan ten opzichte van latere varianten is niet beduidend
beter.
Voor een goed voorbeeld
van de Vulcaanse groet (aan het eind): http://www.youtube.com/watch?v=8Ppo5YIYwTM
Geen opmerkingen:
Een reactie posten