Geachte redactie


In 1985 vatte ik het plan op om de ingezonden brief tot een literair subgenre te verheffen. Zo’n ingezonden brief moest geen miniatuuressay worden. Het ontvouwen van argumentatie nam al gauw te veel woorden in beslag; redactioneel ingekorte brieven maakten geen deel uit van mijn plan. Mijn ingezonden brieven zouden kort moeten zijn, maar opvallen door hun rake formulering en door de flair waarmee ze datgene waarop ik reageerde onderuit zouden halen. Mijn voorbeeld waren de korte cursiefjes die je toen op de voorpagina van de krant aantrof, zoals dat van Stoker in de Volkskrant. Het subgenre bestond eigenlijk al, maar mijn plan was om het te verplaatsen naar de rubriek ingezonden stukken. Ik verwachtte, met enige oefening, net zo geestig te zullen zijn.

Dat was de theorie. In de praktijk kwam er weinig van terecht. Ik schreef een paar ingezonden brieven naar de Volkskrant, het ochtendblad dat we toen lazen, o.a. over het pausbezoek aan Nederland (moest daar ja dan nee een delegatie van de Nederlandse Joodse gemeenschap ter verwelkoming bij aanwezig zijn; ik had daar een mening over), maar ik bleek niet in staat om consistent op allerlei zaken te reageren, althans niet op wijze die voldeed aan de theorie. Het was bovendien een pijler van mijn plan dat elk ingezonden stuk daadwerkelijk in krant, weekblad en omroepgids geplaatst zou worden. Zo zat de journalistieke wereld echter niet in elkaar – met als gevolg dat uitgerekend wat ik zelf mijn meest geslaagde ingezonden brief vond niet in de Volkskrant terecht kwam.

Afgezien daarvan was het ook in ander opzicht niet zo’n goed idee. Het vereiste dat ik veelvuldig ingezonden brieven zou moeten schrijven, die noodzakelijkerwijs telkens alleen maar een reactie zouden zijn op wat ik in de krant las, in plaats van wat ik spontaan zelf te melden had. Ik zag eigenlijk een grote, te grote overeenkomst tussen mijzelf en de habitués die er al waren in allerlei rubrieken van ingezonden brieven. Dat waren meestal betweters en querulanten. En dan was het me nog ontgaan dat iemand reeds haar naam had gevestigd en als het ware de ingezonden brief als genre belichaamde: Henriëtte Boas. Toen het Nieuw Israëlitisch Weekblad 120 jaar bestond, nodigde de redactie haar uit om niet een artikel, maar een ingezonden brief bij te dragen aan het jubileumnummer. Ze tikte de redactie met kerende post – en met omhaal van woorden – hierover op de vingers; precies wat het NIW wilde, naar ik aanneem. Het gaat echter niet aan om mw. Boas een querulant te noemen. En wat betreft haar soms wat pedante toon: die had ze misschien overgehouden van het geven van onderwijs in de klassieke talen – Latijns en Griek, zoals we bij ons thuis zeggen. Bovendien, de mortuis nil nisi bene.

In 1985 ging zo’n ingezonden stuk nog op de post, zodat portokosten en de gang door de regen naar de brievenbus een boze of kritische krantenlezer nog konden ontmoedigen. Nu hoef je niet eens een e-mail te sturen; je kunt in je browser, op de webpagina van de betreffende krant, meteen je ei kwijt. Redactioneel inkorten is er niet meer bij; zolang je binnen de perken van de wet en van de welvoeglijkheid blijft, heb je bij wijze van spreken oneindig de ruimte. Ik kijk wel eens wat er zoal onder een bericht of een opiniestuk hangt. De heffe des volks (althans, afgaand op toon, inhoud en spelling van de reacties) draagt naar hartelust bij. Het enthousiasme is helemaal groot bij berichten en artikelen over Israël, vooral als die oorlogshandelingen betreffen, koosjer slachten en de besnijdenis. Een tot literair subgenre verheven ingezonden stuk zou in deze technologisch veranderde context al helemaal niet tot zijn recht komen. Dat wil niet zeggen dat ik er nooit meer een schrijf, al is dat hoogst zelden (een stuk of drie, vier in de laatste tien jaar). Mijn laatste ingezonden stuk is vrij recent, van 24 juli 2014, toen Operation Protective Edge aan de gang was. Ik hing het niet onder een internetartikel maar stuurde het als bijdrage aan de rubriek Opinie & Debat van de Volkskrant, zodat het aan redactionele beoordeling onderworpen was – en geweigerd kon worden, wat ook gebeurde. Geen nood: het staat nu op dit weblog.

Toch vind ik het nog steeds jammer van die ene brief, eveneens aan de Volkskrant. Ik kreeg een briefje terug met de mededeling, als ik het mij goed herinner, dat alle argumenten in de onderhavige kwestie al aan de orde geweest waren en dat de discussie gesloten was. Ik prefereer echter de uitleg dat de betreffende redacteur de portee was ontgaan. In die tijd had ik geen personal computer, laat staan een weblog. Maar ik had die ingezonden brief wel opgeslagen in het geheugen, althans een doorslag gemaakt en na al die jaren onthouden waar ik die had gelaten. Daarom alsnog:



 

Geen opmerkingen: