In het late najaar van 1998, niet lang voordat wij op alijah
zouden gaan, belde een kennis op vanuit Israël met de vraag, of wij onze
Nederlandse achternaam zouden veranderen in een Hebreeuwse. Daar hadden we niet
zo bij stil gestaan, maar naamsverandering was bij oliem (zij die op alijah
gaan) wel te doen gebruikelijk. Nu kent naamsverandering een wijder gebruik bij
landverhuizers, maar heeft bij alijah een specifieke betekenis,
tenminste als je zeer door het zionistisch ideaal bent bevangen. Als dat zo is,
is net als het gaan spreken van modern Hebreeuws in plaats van Jiddisch, het
afstand doen van Europese en Amerikaanse voornamen (Max, Maurits, Siegfried,
Sheldon, Milton, enz.) en van indertijd nog door gojse overheden
opgelegde achternamen, een uitdrukking van het verwijderen van het goloes
– herstel: het galoet – uit de jood. “[M]any refugees from the lands of
persecution,” aldus de Israëlische journalist Amos Elon (1925-2009), “have
shown a proclivity to redefine themselves with names that denote firmness,
toughness, strength, courage, and vigor: Yariv (‘antagonist’); Oz
(‘strength’); Eytan (‘firm’, ‘solid’); Tamir (‘towering’); Lahat
(‘blaze’),” etc. (The Israelis, Founders and Sons, New York, 1971,
p. 126). Langs deze lijnen veranderde mijn vrouw haar oom Bennie in Israël zijn
naam van Langsam in Barak, bliksem.
Volgens Elon was voor veel immigranten hun nieuwe naam een
symbool van persoonlijke en collectieve wedergeboorte (p. 127). Dat is
misschien wat sterk uitgedrukt voor iemand die zijn naam simpelweg in het
Hebreeuws vertaald heeft (Blum in Perach, Stein in Evan e.d.) of
een nieuwe naam gekozen heeft die bijna net zo klinkt als de oude (Gan-Tov
v/h Genatovsky). Niet iedereen is een even grote idealist. Ik weet niet of oom
Bennie indertijd uit idealisme heeft gehandeld; hij greep in ieder geval de
gelegenheid aan om van Langsam af te komen. Bovendien is er een praktische
kant: hoe moet je een naam als Uierkruier, als je daarmee behept bent,
spellen in het Hebreeuws – en hoe spreken anderen het resultaat vervolgens
uit?
In Nederland heb ik bijna altijd mijn naam moeten spellen
voor wie deze weten moest. Er is kennelijk een moeilijk te onderdrukken neiging
om er Rivier van te maken, en dat dan tot uitgangspunt te nemen voor
grapjes en woordspelingen. Zo werd mijn vader indertijd stroompje genoemd,
bij een of andere afdeling van Publieke Werken in Amsterdam. Dat was op zich
aardig gevonden, want hij kwam als elektricien met enige regelmaat op zo’n werf
om de stroomvoorziening van onderhoud te voorzien. Een toevallig ten kantore
aanwezige rabbijn gaf er een joods tintje aan, toen wij indertijd onze vier
dochters kwamen inschrijven op de orthodoxe school Het Cheider te
Amsterdam, door Gen. 2:10 te citeren: “En een stroom ontspringt uit Eden om den
tuin te drenken; en vandaar verdeelt hij zich en wordt tot vier hoofdstroomen”
(hier in de vertaling van Vredenburg, 1928).
De naam is echter Revier (Ruh-vier). Ik moest dit ook
duidelijk maken aan mijn kennis aan de telefoon vanuit Israël, die opperde om
onze naam te vertalen: Nahar (rivier) zou niet juist zijn. Wat revier
betekende, als het al iets betekende (althans in het Nederlands; het woord
bestaat in het Duits), wist ik niet. Ik had nooit de aanleiding gehad om dat
uit te zoeken.
Overigens was ik geen principieel tegenstander van een nieuwe
naam. Misschien zouden we ons een wat meer joods klinkende achternaam moeten
aanmeten, zoals Himmelfarb of Rapaport. Zo’n soort naam stond weliswaar haaks
op de zionistische gedachte van hebraïsering van namen, maar was vermoedelijk
niet verboden. Later zou ik een Jemenitische jood ontmoeten die een chassid
was geworden van de rebbe R. Nachman van Breslov. De peijos had hij al
(Jemenitische joden dragen van oudsher zijlokken), maar zijn lange chassidische
jas en bijpassende hoed waren nieuw, evenals zijn naam: Horowitz. Ik ken
ook een Nederlandse proseliet die in Israël een familienaam koos die vroeger in
Oost-Europa veel voorkwam. Een dergelijke naamkeuze leidt er echter
onvermijdelijk toe dat je veelvuldig de vraag gesteld krijgt of je soms familie
van die-en-die of die ander bent (wat in zijn geval dan nimmer zo was) – niet
zo’n verbetering ten opzichte van de eveneens dikwijls gestelde vraag of zijn
oorspronkelijke achternaam een echte joodse naam was. Ik heb die vraag ook vaak
gehoord en wel eens beantwoord door erop te wijzen dat indertijd “alleen al” op
Het Cheider in Amsterdam vier meisjes zaten die Revier heetten.
Mijn kennis belde opnieuw vanuit Israël. Hij had het
uitgezocht en was erachter gekomen dat een revier in het Nederlands – kennelijk
niet zo gebruikelijk Nederlands – het oevergebied van een rivier was. In het
Hebreeuws zou je dat met gadah vertalen. Hij had het telefoonboek erop
nageslagen en het bleek waarachtig een bestaande naam. Ik zou erover nadenken,
zei ik, maar de klank beviel me meteen al niet. En toen het erop aankwam, en we
ons in moesten schrijven als ingezetenen van de Staat Israël, heb ik dat gewoon
als Revier gedaan, gespeld in het Hebreeuws RVVIR (reesj-wav-wav-joed-reesj).
Achteraf gezien was dat niet de feilloze spelling, want teruggezet in Latijnse
lettertekens op mijn rijbewijs, is mijn naam nu Ravvir.
Nu kwam ik er niet zolang geleden achter dat het Woordenboek der Nederlandse Taal (met 43 delen het omvangrijkste woordenboek ter wereld) tegenwoordig in zijn geheel op het Internet te raadplegen is. Toch een kijken wat revier betekent, dacht ik. Wat blijkt: het betekent niet oevergebied (“stellig niet”, aldus het WNT), maar gebied, in het bijzonder jachtgebied. Maar goed dat we ons nooit Gadah genoemd hebben. En wat betreft de Hebreeuwse vertaling van jachtgebied: joden jagen niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten