De wanden van ons huis in Beitar Illit zijn voor een
aanzienlijk deel aan het oog onttrokken door kasten met boeken. De bevrijders
van Palestina houden daar te zijner tijd nog flink wat brandstof aan over. En
als de bevrijding toch nog mocht uitblijven, zitten onze nazaten en erfgenamen
opgezadeld met een volumineuze, zware en vooral weinig waardevolle
nalatenschap. De toekomst is immers aan het e-boek? Het voordeel van e-boeken
is niet moeilijk te bedenken. Een duidelijk voorbeeld stond laatst nog in de
krant: een barmhartige Samaritaan had een dakloze in zijn Amerikaanse
woonplaats een e-boeklezer ten geschenke gegeven met daarop, of daarin, wel
driehonderd boeken. Op de plank – en tegen de wand – is dat al gauw acht meter,
als het tenminste om echte boeken gaat, geen dunnetjes. Wie geen dak heeft,
beschikt ook niet over de hier benodigde wand, vandaar dat die e-boeklezer de
begunstigde zo goed van pas kwam.
Behalve een hoop boeken, bezit ik ook zo’n e-boeklezer, een (inmiddels
technisch achterhaalde) Kindle 4.0, met nog eens zo’n tweehonderdvijftig
boeken. Dat zijn de boeken die ik, praktisch gesproken, en als de overige
omstandigheden zich ook daarvoor zouden lenen, wel zou kunnen meenemen bij de
bevrijding van Palestina. Ik zou me in dat geval ook neerleggen bij het kleine,
grauwe schermpje van de Kindle 4.0, de zeer geringe variatie in het voor al die
boeken beschikbare lettertype, en de onmogelijkheid om plaatjes te bekijken.
Dit zijn trouwens geen fundamentele bezwaren tegen het elektronische boek. Het
gaat hier om onvolkomenheden die om technologische oplossingen vragen – en die
zijn, bij de nieuwere en duurdere modellen e-boeklezers, deels al getroffen. Ik
zou die tweehonderdvijftig boeken – opnieuw, indien de omstandigheden dit
zouden toelaten – kunnen overzetten op een meer geavanceerd apparaat. Kortom,
mij hoef je niet verder te overtuigen van het nut en de pracht van
e-boeklezers, en dat terwijl ik voor andere gadgets niet of nauwelijks warmloop.
Niettemin missen e-boeklezers, ondanks alle technisch vernuft, een aantal
mogelijkheden die gedrukte boeken wel hebben.
2
Zo bestaat er de mogelijkheid om in al je boeken een ex libris te plakken.
Hoewel het een goed idee is om je e-boeklezer van een eigendomsmerk te
voorzien, is het, laten we zeggen, incongruent om daar nu een ex libris voor te
gebruiken. Ex libris, gevolgd door je naam (als je erg sjiek bent, zet je die
dan in de genitivus), betekent (bijna) letterlijk: uit de boekerij van. Het
boek met ex libris is er één van vele; een e-boeklezer bevat, zoals in het
geval van de zojuist genoemde dakloze, iemands hele bibliotheek.
De Van Dale definieert een ex libris als een “eigendomsmerk voor boeken met
inschrift (…) gewoonlijk verwerkt in een al of niet zinnebeeldige voorstelling”
(10e druk, 1976, p. 654). Aan het maken die voorstelling komt een grafisch
kunstenaar te pas, geschoold of ongeschoold, beroeps of amateur. Nu zou je
kunnen denken dat met het oprukken van het e-boek een hele kunsttak te gronde
dreigt te gaan. Gelukkig zijn er verzamelaars van het ex libris; net zomin als
postzegelverzamelaars ervan gediend zijn dat een zegel zijn weg vindt naar een
envelop en daarop afgestempeld wordt, wensen zij dat er een boek aan een ex
libris vastzit. Eén van mijn vroegere bazen in de tweedehandsboekenbranche was
een verzamelaar. Ik was er getuige van dat hij, in een boek in net
binnengekomen partij, een hem onbekend ex libris aantrof. “Hé, die heb ik nog
niet,” mompelde hij, scheurde het schutblad met het ex libris eruit en wierp
het boek in het vuilnisvat. Postzegels worden allang ook gemaakt om te
verzamelen, tenzij die paar inwoners van San Marino werkelijk heel veel brieven
te frankeren hebben. Hetzelfde geldt, is mijn stellige indruk, voor het ex
libris.
Zelf plak ik geen ex libris in boeken; ik zou het niet missen als het niet meer
kon. Ik verzamel ze ook niet, al heb ik er wel een paar, achtergelaten in
tweedehands boeken door de vorige eigenaar. Ik laat ze daar zitten, want ze
storen me niet. Eentje, een houtsnede van Frans Masereel, heb ik ingelijst en
opgehangen. De naam van degene voor wie Masereel dit aardige prentje gemaakt
heeft (Wijnand Romijn, een provinciale intellectueel uit het midden van de
vorige eeuw) maakt geen deel uit van de voorstelling en heb ik daarom achter
het passe-partout laten verdwijnen.
3
Wat zou er gebeurd zijn als Pierre de Fermat de Arithmetica van Diophantus (in
de uitgave van Claude Gaspar Bachet) had gelezen als pdf-bestand? Het boek zou
er op het scherm hebben uitgezien als de op papier gedrukte versie; het
programma om het daar te krijgen, Adobe Reader, had Fermat de mogelijkheid
geboden om in extenso aantekeningen te maken. Ik heb het zojuist nog getest: de
zogenoemde sticky notes kunnen wel zo’n 750 woorden bevatten, maar als dat te
weinig is, kun je in de tekst van het pdf-bestand een link plaatsen naar een
aangehecht bestand van willekeurige opmaak en grootte. Fermat (1601-1665) had
echter een papieren exemplaar met alleen de kantlijn voor opmerkingen. In die
kantlijn noteerde hij een inval die bekend zou worden als Fermats laatste
stelling: de observatie dat er voor de vergelijking x3 + y3
= z3 geen enkele oplossing bestaat, als x, y en z gehele getallen
zijn. Wie aanleg voor wiskunde heeft voelt dat, naar ik aanneem, aan zijn water
– maar is er een bewijs voor? Fermat schreef in zijn exemplaar van de
Arithmetica: “Cuius rei demonstrationem mirabilem sane detexi hanc marginis
exiguitas non caperet [Voor deze stelling heb ik een waarlijk verbazingwekkend
bewijs; de marge hier is echter te krap om deze te bevatten].”
Dit was de opmaat voor 358 jaar mathematisch kopzeer (en een uiteindelijke
triomf), want zo lang duurde het totdat de Britse geleerde Andrew Wiles het
bewijs kon leveren. Ik vraag me af wiskundigen zo naarstig gezocht zouden
hebben, indien Fermat niet de indruk had gewekt dat het bewijs pal om de hoek
voor het grijpen lag. Ik vraag me ook af, of Fermat, als hij meer ruimte om te
schrijven had gehad, niet spoedig ontdekt zou hebben dat er iets haperde aan
het bewijs dat hem voor ogen stond. Wellicht heeft hij inderdaad een leeg vel
papier volgeschreven, geconcludeerd dat hij er niet uitkwam, en het vel
vervolgens gebruikt om een tochtige kier te dichten. Met de oorspronkelijke
inval was dat niet mogelijk, want daar zat de Arithmetica aan vast. Met Adobe
Reader daarentegen wis je eenvoudigweg elke aantekening die je niet langer
bevalt. Het zijn in dit geval de beperkingen van het gedrukte boek die de
geschiedenis van de wiskunde beïnvloed hebben.(i)
4
Een tijdje geleden zijn een paar lui (online, dat spreekt) een handel in
tweedehands e-boeken begonnen, hetgeen de rechter ze vervolgens verbood. Ik
laat de juridische aspecten hiervan aan wie daar belang in stelt. Wat mij
verwondert is hoe een e-boek tweedehands zou kunnen zijn, in stoffelijke zin.
Het echte tweedehandsboek vertoont in het algemeen sporen van gebruik (een geknakte
rug, omgevouwen hoeken, gescheurde bladzijden e.d.), zo niet sporen van
ouderdom (vergeeld papier, roestvlekken, schimmel, door hongerige boekenwurmen
achtergelaten gaatjes).(ii) Niets van dit alles
bij het e-boek. De enige sporen van gebruik die ik mij kan bedenken zijn
markeringen in de tekst en aan het e-boekbestand toegevoegde aantekeningen – en
die kun je eenvoudig ongedaan maken. Kortom, een tweedehands e-boek is niet van
een nieuw te onderscheiden. Wil je dat onderscheid toch maken, dan zal dat in
abstracte juridische termen moeten geschieden.
Sporen van gebruik vormen de reden waarom tweedehands aanschaf van een boek
voordeliger is. Ik kocht zeer onlangs een interessant boek, nieuw te koop voor
pakweg € 25, voor slechts 5 Israëlische sjekel (iets meer dan € 1), een prijs
gerechtvaardigd door het uitbundig gebruik door de vorige eigenaar van een gele
markeerstift. Het feit doet zich ook voor dat aantekeningen – en zelfs
markeringen – in boeken de waarde daarvan juist verhogen. In december 1995 kwam
bij mijn werkgever Van Gendt Book Auctions in Amsterdam de bibliotheek, althans
een grote partij boeken uit het voormalig bezit van W.F. Hermans ter veiling, toen
nog niet zolang dood. De boeken op zich waren niets bijzonders en vormden, naar
mijn smaak, tamelijke waardeloze handel. Hermans, zo bleek, had tijdens zijn
lectuur niet zo fanatiek kanttekeningen gemaakt, zodat het als collectie
autografen ook niet zoveel voorstelde. Met moeite kon ik een paar notities(iii) ter lengte van een
zin vinden, die vervolgens, via een persbericht van Van Gendt, hun weg naar
enkele kranten vonden, waarvan er één kopte: “Veiling boeken met kregelige
notities van W.F. Hermans”. Deze zette echter voornamelijk een streepje hier en
een uitroepteken daar en voorzag zijn boeken van zijn naam (met de hand of met
een stempel). Tot mijn verbazing bleek dat genoeg voor een enthousiast
veilingpubliek om grif te bieden. Een Leidse antiquaar bood zelfs enkele
honderden guldens voor een verouderde Van Dale met wat streepjes en Hermans’
naam. Na de veiling gaf hij toe dat hij zich misschien te veel had laten gaan.
Maar laat iemand zich nog zo gaan, zou hij (verreweg de meeste antiquaren – en
boekenliefhebbers in het algemeen – zijn mannen) hebben geboden op een e-boek
met elektronische notities van deze of gene, of een andere, beroemde schrijver?
5
Niet dat het per se moet, maar krantenknipsels bewaar je in boeken die over
hetzelfde gaan als of althans ergens iets te maken hebben met het onderwerp van
het krantenartikel. Daarna vergeet je ze. Als je dan weer eens een van die
boeken ter hand neemt en zo’n knipsel valt eruit, dan is het leuk om het weer
eens te lezen, want oud nieuws heeft ook zijn charme.
Het nadeel van het in boeken bewaren van krantenknipsels is dat ze een schaduw
achterlaten. Ik ben een onbenul in scheikunde, maar het zou erom gaan dat het
zuur dat het krantenpapier doet vergelen, ook dat effect heeft op de betere
kwaliteit papier van het boek waartegen het aandrukt. Bij Van Gendt Book
Auctions was het usance om vóór de veiling alle knipsels uit de boeken te
verwijderen. Dat was min of meer een ritueel, want het kwaad was feitelijk al
geschied. Soms kwam je dan iets interessants tegen, zoals het hier afgebeelde
knipsel uit een Amerikaanse krant, een ingezonden brief die de krantenlezer
attent maakt op de persoon van Naphtali Levy, die reeds in 1876 in een pamflet
argumenteerde dat de evolutietheorie met het Bijbelse scheppingsverhaal te
rijmen was en daarover contact had gezocht met Charles Darwin in eigen persoon.
“I do not doubt,” aldus Stephen Jay Gould, schrijvend over de acceptatie van de
evolutietheorie onder confessionelen, “that one could find an occasional nun
who would prefer to teach creationism in her parochial school biology class, or
an occasional rabbi who does the same in his yeshiva (...).”(iv) Over nonnen kan ik
niet oordelen, maar zover ik weet wordt in de jesjievawereld en in
(ultra)orthodox-joodse kring in het algemeen evolutie meestal volstrekt van de
hand gewezen. Een Engelse rabbijn, sprekend in Amsterdam, kwam ooit met de
woordspeling “evil looshon”, waarvan het tweede lid het Hebreeuwse woord lasjon
(taal, spraak; hoc loco praatjes) is, op zijn chassidisch uitgesproken.
Helemaal niet leuk bedoeld was de ban, daterend 20 september 2004 en
ondertekend door de meest vooraanstaande rabbijnen van Jeruzalem en Bnei Barak,
op de boeken van Nosson Slifkin, waarin deze probeerde het fenomeen van
evolutie – niet de theorie dat deze, gedreven door spontane genetische mutaties
en natuurlijke selectie, als vanzelf in zijn werk gaat – acceptabel te maken
voor het (ultra)orthodoxe publiek, zulks op gezag van sommige grote rabbijnen
uit het verleden. In tegenstelling tot wat Gould beweert, is er onder vrome
joden slechts af en toe iemand die met zoveel woorden evolutie onderschrijft,
zoals Slifkin en zoals deze Naphtali Levy, immers ook een “rabbi”, aldus het
krantenknipsel.(v) Om die reden wekte
het mijn belangstelling en heb ik het bewaard.
Misschien kan het handiger, maar er is een manier om een virtueel knipsel uit de digitale edities van kranten en tijdschriften te bewaren, door het af te drukken – niet op papier, maar ‘naar een bestand’, d.w.z. een pdf-bestand. Sommige webpagina’s met nieuwsartikelen bieden zelfs een ‘printervriendelijke’ versie daarvan aan, zonder allerlei rotzooi aan de zijkant. Staat zo’n bestand op je computer, dan kun je, als je een e-boek over een verwant onderwerp hebt, daarin een link zetten naar dat opgeslagen bestand, althans als dat e-boek eveneens in pdf-formaat is en je gebruikt een actuele versie van Adobe Acrobat Reader. Toch is dat niet hetzelfde, om de volgende reden. Als krantenknipsels, uit een echte krant, geen bruine schaduw achterlieten in boeken, en we bij het veilingbedrijf de boeken niet hadden uitgeschud om knipsels te verwijderen, dan was ik nooit op de naam Naphtali Levy gestuit. Nu kun je op het internet heel veel vinden, maar je moet wel over een zoekterm beschikken. Omdat ik die nu had, vond ik in een oogwenk o.a. een Engelse vertaling van Toledoth Adam en een geleerde beschouwing erover, beide gratis te raadplegen, alsmede (als je daar maar liefst $ 40 voor over hebt om het van een wetenschappelijke uitgeverij te downloaden) een artikel over Levy met als coauteur dezelfde Ralph Colp, Jr., de ingezondenbrievenschrijver.
6
Begrijp me goed, ik wil u niet, uit misplaatst conservatisme, de mogelijkheid om een ex libris in boeken te plakken, in de kantlijn daarvan te krassen en tussen de bladzijden krantenknipsels te leggen (of bloemen en boombladeren, voor wie zin heeft voor botanie) aansmoezen als voordeel van het traditionele, fysieke boek boven het e-boek. De hier beschreven dingen liggen meer in de categorie van eigenaardige bijkomstigheden. Ik heb ook al gezegd dat ik juist overtuigd ben door de voordelen van het e-boek, al lees ik persoonlijk liever van papier. Eén groot voordeel wil ik nog noemen: je kunt zonder schroom e-boeken ter leen vragen en geven. Niemand hoeft er meer aan te denken om een geleend boek toch nog eens een keer terug te bezorgen. Wat je ter leen hebt gekregen is een gekopieerd bestand; de eigenaar heeft zijn exemplaar gewoon behouden. Amazon zal het niet zo waarderen, maar van die pakweg tweehonderdvijftig boeken op mijn Kindle 4.0 zijn er flink wat geleend.
Noten
i Zie Simon Singh, Fermat’s Last Theorem, London: Fourth Estate 2002. Fermat is nooit teruggekomen op deze stelling. De oorspronkelijke aantekening bleef bewaard en werd, na zijn dood, door zijn zoon gepubliceerd, met zijn vaders overige kanttekeningen, in een nieuwe editie van Diophantus’ Arithmetica (Toulouse, 1670).
ii Dit sluit niet uit dat een tweedehands gekocht boek gloednieuw kan zijn en nieuw boek oud. Ik hoorde ooit vertellen dat de firma E.J. Brill in Leiden het door haar in 1883 uitgegeven werk Keur van grafsteenen op de Nederl.-Portug.-Israëlitische begraafplaats van D. Henriques de Castro bijna honderd jaar later nog op voorraad had. Volgens de website van Brill is het nu niet meer leverbaar, maar wie weet als een magazijnbediende van de firma eens goed voor je kijkt.
iii Eén daarvan luidde, in een boek dat Hermans kennelijk niet beviel: “Deze slappe Du Perron-imitatie smaakt zoals kauwgom waar een ander al uren op gesabbeld heeft, waarschijnlijk smaakt.” Je moet wel een groot vriend van de Nederlandse letteren zijn om aan een dergelijke autograaf je geld uit te geven.
iv S.J. Gould, Leonardo’s Mountain of Clams and the Diet of Worms, London: Vintage 1999, p. 271. In mijn exemplaar van dit boek bleek ik het knipsel over Naphtali Levy gestopt te hebben.
v Niet alleen een “rabbi”, maar ook een “humanistic writer”. Volgens Slifkin was Levy “on the border between Orthodoxy and the haskalah movement”, erop wijzend dat hij Toledoth Adam niet alleen als pamflet maar ook als artikel in Ha-Shachar, een tijdschrift van deze beweging, had gepubliceerd. N. Slifkin, The Challenge of Creation, n.p. 2006, p. 242. Dat maakt Levy voor Slifkin minder bruikbaar en hij besteedt verder geen aandacht aan Toledoth Adam.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten