De Chofetz Chaim, Jisroëil Meïr Kagan
(1838-1935), publiceerde het eerste deel van zijn commentaar op het gedeelte Orach
Chaim van Josef Caro’s halachische codex, de Sjoelchan ‘Oroech, in
1884, ongeveer in hetzelfde tijdvak als waarin Mendele Mocher Sefarim en
Eliëzer Ben Jehoeda het Hebreeuws een nieuwe impuls gaven. Dit uiteindelijk zes
delen beslaande commentaar, de Misjna Beroerah, wordt nog steeds veel
geleerd. Na talloze fotomechanische herdrukken (die steeds onduidelijker
werden) zijn er vrij recentelijk edities met een nieuw zetsel verschenen. Ik
heb zelf een uitgave uit 1992 waarin, ten gerieve van de minder bedrevenen in
de rabbijnse taal, nekoedot (puntjes, klinkertekens) zijn toegevoegd en
waarin de meeste van talloze afkortingen voluit zijn gespeld. Deze nieuwe
edities, wel of niet gepuncteerd, delen een ander extraatje, een
notenapparaatje dat de modern Hebreeuwse vertaling geeft waar de Chofetz Chaim
in zijn commentaar Jiddische woorden gebruikte. Kennelijk stonden hem de
Hebreeuwse woorden voor bijvoorbeeld bril, koffie, thee, tabakspijp en
posterijen (nog) niet ter beschikking.
Interessant is een zinnetje dat voorkomt in een paragraaf (Orach Chaim 91:5)
over hoe men ordentelijk gekleed moet zijn als men de gebeden zegt (niet met
ontbloot hoofd, of blootsvoets, of met alleen sandalen aan, e.d.). De Chofetz
Chaim merkt hier op: “[R. Mosje Mintz*] stelde in dat men de synagoge niet
betrad in hoge schoenen, d.w.z. stiefl.” De voetnoot vertaalt dit
laatste met magafajim, laarzen. Nu kende de Chofetz Chaim naar alle
waarschijnlijkheid wel degelijk het woord magafajim, want dat komt voor
in de Misjna, zij het maar twee of drie keer. Eén keer is in Sjabbos, hoofdstuk
VI, misjna 2: “De man gaat niet naar buiten... in magafajim.” De Talmoed
achtte het al nodig om dit woord te vertalen: “Magafajim, Rav zegt [dat
zijn] pazmekej” (B.T. Sjabbos 62a). Rasji, op zijn beurt, verduidelijkt:
“Infilijot van ijzer in de oorlog” (62a, D.H. pazmekej). Gelukkig hebben
we het woordenboek van Jastrow**, dat zowel het oorspronkelijke woord als Ravs
vertaling duidt als metalen scheenplaten.
Nu was het voor Eliëzer Ben Jehoeda of wie dan ook het woord van een
modern-Hebreeuwse betekenis voorzag niet zo’n grote stap van scheenplaten naar
laarzen - maar hij moffelde wel een halachisch onderscheid weg. Volgens de hier
geciteerde misjna mag je met scheenplaten aan niet naar buiten, d.w.z. op
sjabbos. Ze zijn deel van een wapenrusting (de misjna noemt ze in één adem met
een pantser en een helm) en geen normale kledingstukken. Je zou ze daarom niet
aanhebben maar dragen, in de zin van optillen en vervoeren, in het publieke
domein, hetgeen op sjabbos verboden is. Dat is natuurlijk met laarzen niet het
geval. Ik zie hier in mijn woonplaats Beitar Illit geregeld een chossid die
op sjabbos niet alleen een sjtreimel op zijn hoofd heeft maar ook hoge laarzen
draagt, waardoor hij iets weg heeft van Iwan Rebroff, de bekende Duitse
nep-Rus***. Ik ken die man verder niet en weet daarom niet of hij redenen van
persoonlijke aard heeft om laarzen te dragen, of misschien een in Beitar Illit
verdwaalde Skverer chossid is (Skver is een rustiek, gelaarsd
dorpschassidisme, heden ten dage voornamelijk in het plaatsje New Square, NY).
Wat betreft het door de Chofetz Chaim geciteerde regeltje om geen laarzen in
sjoel te dragen - die Mosje Mintz was natuurlijk wel een jekke!
Sommige andere chassidim hebben op de plaats waar Skverer laarzen dragen
kniekousen. Die zou je poezmakot kunnen noemen, een variant van pazmakej
die eveneens in het modern Hebreeuws is opgenomen en ook niet langer
scheenplaten betekent.
* 15e eeuw
** Marcus Jastrow, A Dictionary of the Targumim, the Talmud Babli and
Yerushalmi, and the Midrashic Literature. Dit woordenboek, oorspronkelijk
gepubliceerd in 1903, is ook vele malen fotomechanisch herdrukt.
*** Rebroff stond ook als Tevje op de planken; hij had ook een nep-Jood op zijn
repertoire.
Ivan Rebroff |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten